Klachten die veel voorkomen bij een angststoornis zijn:​​​​​​​
• Hoofdpijn
• Buikpijn
• Problemen met slapen
• Geen zin in eten
• Problemen met je concentratie
• Een bang voorgevoel
• Bezorgdheid
• Prikkelbaar
• Nervositeit en zenuwen
• Spanning en onrust
Welke symptomen horen bij een angstaanval?
Tijdens een angst- of paniekaanval zijn de lichamelijke klachten die het meest voorkomen:
• Hartkloppingen
• Pijn of een beklemd gevoel op de borst (sommige mensen denken dat ze een hartaanval krijgen)
• Zweten
• Ademnood of het gevoel hebben dat je stikt
• Duizeligheid of het gevoel hebben flauw te vallen
• Trillen
• Misselijkheid en diarree
• Een doof gevoel of tintelingen in armen en benen
• Een gevoel van onwerkelijkheid, alsof je naar een film kijkt
• Angst om de controle te verliezen
• Snel en hijgend ademen, tintelingen in het lichaam, prikkels rondom de mond (hyperventilatie)
Heb je het vermoeden dat je last hebt van een angststoornis? Ga dan naar je huisarts. De huisarts kan je doorverwijzen naar een psycholoog, psychotherapeut, psychiater of een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz). Vraag naar een hulpverlener die ervaring heeft met de behandeling van angstklachten. Er bestaan in Nederland ook gespecialiseerde poliklinieken en klinieken voor mensen met angststoornissen.
Een angststoornis ontstaat door een combinatie van biologische, sociale en psychische factoren. Zo'n 29% van de Nederlanders krijgt in het leven te maken met een angststoornis. 
Angststoornissen komen in bepaalde families meer voor dan in andere. Dat heeft te maken met erfelijkheid, maar ook met opvoeding. Een angststoornis begint vaak na een ingrijpende gebeurtenis zoals bij een:
• Sterfgeval
• Ernstige ziekte
• Verhuizing
• Ontslag
• Huwelijk
• Geboorte van een kind
Ook persoonlijke eigenschappen zijn van invloed of iemand wel of niet een angststoornis krijgt. Voorbeelden van dit soort eigenschappen zijn: slecht voor jezelf opkomen, moeilijk gevoelens kunnen uiten, of de neiging hebben problemen en conflicten uit de weg te gaan.
Door je angststoornis te laten behandelen, leer je datgene waarvoor je bang bent niet langer te vermijden. Zo neemt de angstklachten af en leer je je angsten te overwinnen.
Cognitieve gedragstherapie
De behandeling die over het algemeen de voorkeur heeft bij angststoornissen is cognitieve gedragstherapie. Tijdens cognitieve gedragstherapie praat de behandelaar met je over:
• je klachten,
• de mogelijke oorzaken,
• de situaties waarin je angst en paniek voelt,
• de gedachten die je daarbij hebt.
Je krijgt oefeningen mee. Het is in de behandeling van angst belangrijk om juist datgene op te zoeken waar je bang voor bent. Dit heet 'exposure' ofwel blootstelling aan jouw angst. De behandelaar is nauw betrokken bij het opstellen van het exposureprogramma en houdt in het gaten of dit goed gaat.
Ontspanningsoefeningen
Ook ademhalings- en ontspanningsoefeningen kunnen helpen de angst leren beheersen.
Bewegen en sporten
Bewegen of sporten als je last hebt van angstklachten kan je helpen te kalmeren, je af te leiden en het verlaagt de spanning in je lijf. Ook heeft het een goede invloed op je hersenen.
Medicatie bij een angststoornis
De belangrijkste medicijnen die bij angststoornissen worden voorgeschreven zijn antidepressiva. Toch is het beter om eerst te starten met een psychologische behandeling, zoals cognitieve gedragstherapie. Een groot voordeel van psychologische behandeling is dat er na het afronden van de behandeling minder kans is dat je klachten terugkomen. Dan heb je namelijk een manier geleerd om hier zelf mee om te gaan.
Informeer jezelf

Door meer te weten over angst en angststoornissen begrijp je beter waarmee je familielid te maken heeft. Dit begrip maakt dat je je beter kan inleven in wat de ander voelt en ervaart. Lees over de soorten angststoornissen om beter te kunnen herkennen welke soort angststoornis je naaste heeft. Je begrijpt beter waardoor de angst wordt getriggerd en waarom je man, vrouw of dierbare bijvoorbeeld irrationeel kan handelen.
Leer een angstaanval herkennen

Leer de signalen van een angstaanval herkennen, zodat je merkt wanneer je naaste dit heeft. Vraag ook concreet wat je dan kunt doen. Wat vindt je familielid fijn?
Je bent geen hulpverlener

Als man, vrouw of naaste van een persoon met een angststoornis kan je rol helpend zijn, maar je bent geen hulpverlener. Je bent tot steun door je aanwezigheid of door de dingen die je doet of zegt, maar het blijft een informeel en gelijkwaardig contact. Realiseer je dat je niet de positie en gereedschappen van een professionele hulpverlener hebt. Je hulp als familielid is belangrijk maar kan ook beperken juist omdát jullie een relatie hebben.
Erken de angst

Erken dat je naaste de angst ervaart. Vaak begrijpen mensen zelf ook niet waarom ze zo bang zijn; het gevoel speelt zich af op onbewust niveau. Adviezen geven helpt meestal niet en kan zorgen voor afstand tussen jullie. Vermijd ook discussies over de angst; die lopen op niets uit.
Ga niet mee in de angst van de ander

Als je gesteld bent op iemand gebeurt het snel dat je meegaat in diens stemming. Zoals je blij wordt van iemand die vrolijk is, word je minder energiek van iemand die verdrietig is. Zo heeft de angst die je man of vrouw voelt effect op jou. Blijft goed waarnemen wat jij zelf voelt als je man of vrouw vertelt over zijn of haar angst. Als jij geen angst voelt, ga dan ook niet mee in de angst van je naaste.
Geef je eigen grenzen aan

Een angststoornis is vaak hardnekkig. Als je man, vrouw of dierbare eenmaal een stoornis heeft ontwikkeld, duurt het vaak geruime tijd voordat hij of zij ermee kan leven, of er vanaf is. Help je zodanig veel dat je jezelf wegcijfert, dan is dat geen duurzame strategie. Wanneer je jezelf langdurig op de tweede plaats zet, ontwikkel je zelf ook klachten! Voel dus waar je grenzen liggen en geef die aan. In een rustig gesprek leg je het uit. Dit geeft duidelijkheid aan je man, vrouw of naaste; wat op zich ook helpend is. Vraag en accepteer zelf ook hulp als dit nodig is.
Doe plezierige activiteiten samen

Een angststoornis drukt vaak een nare stempel op de relatie. Het is van belang om samen ook luchtigheid en plezier te blijven hebben. Ga er eens samen voor zitten en maak een lijstje van dingen die jullie leuk vinden om te doen. Plan er gelijk een paar in de agenda. Ontspanning is belangrijk voor jullie allebei.
Wat kan je doen als je familielid een paniekaanval heeft?
• Kalmeer je familielid en leidt de aandacht af van de angst. Ga bijvoorbeeld wandelen en kijk wat jullie allemaal om je heen zien. Een ademhalingsoefening werkt vaak ook goed.
• Bagatelliseer de angst van de ander niet, want een paniekaanval voelt erg naar voor degene die hem heeft. Ook al is er in jouw beleving niks aan de hand; de angst voelt levensecht.
Symptomen van anorexia
Iemand met de eetstoornis anorexia (officiële naam: anorexia nervosa ) is erg bang om aan te komen of dik te worden, ook al zit zijn of haar gewicht ver onder wat passend en gezond is voor de leeftijd en lengte. Hij of zij doet van alles om niet aan te komen, zoals extreem weinig eten, veel bewegen en braken.
Mensen met anorexia hebben een verstoord lichaamsbeeld. Al kun je de ribben tellen, toch voelt diegene zich dik en ziet hij of zij een dik persoon in de spiegel. Het afvallen geeft houvast, een gevoel van controle en het gevoel ergens goed in te zijn. Eten gaat meestal volgens een dwangmatig patroon en vaak moet iemand het van zichzelf eerst verdienen om te eten. Hij of zij moet bijvoorbeeld eerst 10 keer de trap op en af en mag dan pas een bakje yoghurt.
Typen anorexia
Er zijn 2 typen:
• Het restrictieve type; mensen met dit type anorexia eten niet, heel weinig of selectief om op die manier af te vallen, soms in combinatie met overdreven veel lichaamsbeweging.
• Het purgerende type; mensen met dit type anorexia eten ook heel weinig of selectief, maar hebben daarnaast ook eetbuien die ze compenseren door te braken of laxeermiddelen te gebruiken.
Lichamelijke klachten
Anorexia kan gepaard gaan met verschillende lichamelijke klachten, doordat iemand niet voldoende voeding, vitaminen en mineralen binnenkrijgt. Voorbeelden zijn haaruitval, het uitblijven van menstruatie, uitdroging en problemen met de maag en darmen. Anorexia kan zulke ernstige lichamelijke gevolgen hebben, dat iemand eraan overlijdt. Het is dan ook erg belangrijk dat mensen met anorexia of mensen die zich herkennen in de symptomen hulp zoeken.
Er is niet één duidelijke oorzaak aan te wijzen voor het ontstaan van een eetstoornis. Verschillende factoren en het samenspel daartussen bepalen of iemand uiteindelijk een eetstoornis ontwikkelt. Voorbeelden van deze factoren zijn de omgeving, ingrijpende gebeurtenissen en persoonlijke eigenschappen. Ook speelt mogelijk erfelijke aanleg een rol, onderzoek daarnaar staat nog in de kinderschoenen.
Eetstoornissen, dus ook anorexia, ontstaan vaak in of na de puberteit, een levensfase met grote veranderingen, maar kunnen ook eerder of later ontstaan. Persoonlijke eigenschappen, zoals een negatief zelfbeeld, perfectionisme en het moeilijk vinden om emoties te uiten, kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van een eetstoornis. Ook kan de manier van opvoeden bijdragen. Bijvoorbeeld doordat het binnen het gezin belangrijk is om te presteren of doordat er weinig over emoties wordt gepraat. Daarnaast kan het meemaken van een traumatische ervaring meespelen.
Andere omgevingsfactoren die een eetstoornis kunnen versterken zijn het huidige schoonheidsideaal, de grote verkrijgbaarheid van eten en de sociale druk rondom diëten (zoals hypes op scholen om niet te eten tijdens de lunchpauzes).
Als je klachten hebt, dan is het belangrijk om daar iets aan te doen. Het belangrijkste is dat je toegeeft dat je problemen hebt met eten en daar iets aan wilt veranderen. Mensen met een eetstoornis ontkennen vaak voor zichzelf en hun omgeving dat ze eetproblemen hebben. Het is niet iets om je voor te schamen.
Zoek hulp! Anorexia is erg moeilijk om zelf te overwinnen. Je hebt daar hulp bij nodig. Er bestaan tegenwoordig steeds betere therapieën voor eetstoornissen. Hoe eerder je erkent dat je een probleem hebt en een behandeling zoekt, hoe groter de kans op goed herstel. 
Ga naar je huisarts om je probleem te bespreken. Hij of zij kan je doorverwijzen naar een psycholoog. Veel instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ-instellingen) hebben behandelingen voor mensen met eetstoornissen. Ook zijn er in veel steden zelfhulporganisaties. Bij zo’n organisatie vind je herkenning, erkenning, begeleiding en informatie om van je probleem af te komen. Er bestaan ook groepen voor partners en familieleden.
De eerste stap van een therapie is vaak voorlichting met daarin uitleg over de eetstoornis, ook wel psycho-educatie genoemd. Tijdens een behandeling gaat iemand aan de slag met het aanleren van een gezond eetpatroon en wordt er aandacht besteed aan het verstoorde beeld dat iemand over zijn of haar lichaam heeft. Daarnaast wordt er voornamelijk gewerkt aan achterliggende zaken en aan manieren om met negatieve emoties, zoals boosheid en verdriet om te gaan.
Therapievormen
Cognitieve gedragstherapie, systeemtherapie en groepstherapie zijn de therapievormen die het meest worden ingezet. Psychotherapie kan pas als iemand in voldoende lichamelijke conditie is om te kunnen voelen. Bij ernstige ondervoeding is dit namelijk vaak niet het geval. Diegene moet dan eerst aansterken om met psychotherapie te kunnen starten. 
Tijdens cognitieve therapie worden gedachten onderzocht over eten, zelfbeeld en gewicht en uitgedaagd of ze wel kloppen. Op die manier krijgt iemand meer inzicht in de ziekte. Vaak worden er concrete doelen gesteld en richt de behandeling zich op het zetten van praktische stappen.
Systeemtherapie is een vorm van psychotherapie waarbij de omgeving (het systeem) wordt betrokken. Denk aan een man of vrouw, ouders of vrienden. Vaak wordt dit gecombineerd met individuele therapie.
Groepstherapie heeft als voordeel dat het kan zorgen voor herkenning en het gevoel er niet alleen voor te staan. Ook is het een veilige plek om te oefenen.
Medicijnen
Soms schrijft de arts antidepressiva voor. Dit gebeurt vooral als er naast de eetstoornis ook depressieve klachten ontstaan. Een behandeling met medicijnen wordt eigenlijk altijd gecombineerd met psychotherapie.
Toon echte interesse in de ander
Een van de manieren om je naaste met een eetstoornis te steunen is échte belangstelling te tonen. Dus vraag je familielid dagelijks hoe het met hem of haar gaat. Vraag ook telkens waarom het ‘niet zo goed’ of ‘goed’ met haar of hem gaat. Luister wat de ander te vertellen heeft en vraag door om duidelijk te krijgen waarom de ander zich goed of niet zo goed voelt. Kom niet met oplossingen als de ander zich niet goed voelt. Toon empathie door bijvoorbeeld: ‘Fijn om te horen dat het goed met je gaat’, of ‘Naar voor je dat je je niet zo goed voelt’. Het doet de ander goed te horen dat je hebt geluisterd en gehoord wat hij of zij zei.
Stimuleer hulp te zoeken
Twijfel je of jouw naaste last heeft van een eetstoornis? Stimuleer de ander altijd om professionele hulp te zoeken. Laat jouw naaste weten dat je om hem of haar geeft en bespreek jouw zorg. Geef aan dat het volgens jou een goed idee is om bij de huisarts langs te gaan. Dit is de eerste stap naar professionele hulpverlening. Hij of zij kan het als steunend ervaren als jij meegaat naar deze afspraak.
Vraag concreet wat je voor de ander kan doen
Het kunnen soms kleine dingen zijn waar je de ander mee kunt helpen. Vraag door wat de ander wil dat je voor haar of hem doet.
Blijf de dingen doen die je al deed
Dat je man, vrouw of vriend(in) een eetstoornis heeft, legt een druk op de relatie. Laat deze stoornis niet je vriendschap met de ander overschaduwen. Blijf leuke dingen samen doen, blijf lieve dingen doen. De ander kan geen zin hebben en wil het liefst niets. Blijf toch leuke dingen afspreken om samen te gaan doen. Dat kan een goede stok achter de deur zijn.
Lees informatie over een eetstoornis
Verdiep je in de ziekte eetstoornis. Lees verhalen, zoek informatie in boeken of op internet. Het geeft je een beter beeld wat een eetstoornis is en welke impact het heeft op degene met een eetstoornis en de mensen om die persoon heen. Het levert je meer begrip op en je kunt je hierdoor ook beter inleven in de ander. Hierdoor kun je de ander ook beter helpen.
Laat het niet om ‘eten’ draaien
Dit sluit aan bij de tip: blijf de dingen doen die je al deed. Blijf samen leuke dingen doen. Het hoeft niet over eten gaan, tenzij de ander met een eetstoornis er zelf over begint. Probeer de ander niet te overreden om meer te gaan eten, dit werkt averechts. Kijk of je samen kunt eten. Misschien is dat op een ander tijdstip dan je gewend bent. Gezellig en ontspannen samen eten is goed voor de relatie en zet ‘eten’ in een goed daglicht.
Denk ook aan jezelf
Een vriend(in) met een eetstoornis of iemand anders is ingrijpend. Natuurlijk voor de persoon in kwestie, maar ook voor de directe omgeving. Als familielid van degene met een eetstoornis ben je een steun en toeverlaat, maar vergeet niet dat de ander een probleem heeft. Een probleem dat de ander zelf moet aanpakken en oplossen. Dat is niet jouw verantwoordelijkheid. Je kunt de ander daarbij wel steunen. Dat lukt het beste als je zelf ook gezond blijft. Onderneem daarom zelf ook dingen die jezelf ontspanning bieden. Praat ook met anderen over wat je meemaakt als je hier behoefte aan hebt. Vraag ook om hulp aan anderen en accepteer ook de aangeboden hulp.
Speel niet voor agent
Steun iemand vooral en probeer niet alleen te focussen op gewicht en op eten. Ga ook niet op de stoel van de hulpverlener maar neem je rol als familielid van.
Herstel kost tijd
Besef dat het genezen een langdurig proces is. Iemand met anorexia moet zelf volledig achter het herstel staan.
Autisme kan per persoon anders tot uiting komen: autisme verwijst naar een zeer diverse groep personen bij wie de sociale en andere problemen verschillen in ernst en type, met alle mogelijke soorten en combinaties van beperkingen en kwaliteiten. De volgende verschijnselen horen bij autisme:
Contact met anderen
Iemand met autisme kan vaak moeilijk contact maken. Sommige mensen met autisme maken helemaal geen contact met anderen. Sommigen zoeken wel contact, maar praten met name over wat hen zelf bezighoudt. Mensen met autisme nemen woorden vaak letterlijk. Ook hebben ze moeite om indirecte, non-verbale taal te begrijpen of te uiten. Dit zijn bijvoorbeeld gezegden, gebaren of gezichtsuitdrukkingen.
Gedrag en interesses
Iemand met autisme kan een beperkte, gefixeerde interesse hebben voor één of enkele voorwerpen of activiteiten. Hij of zij kan hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of rituelen. Kleine veranderingen kunnen veel onrust veroorzaken bij hem of haar. Iemand met autisme kan eindeloos hetzelfde doen. Bijvoorbeeld de kraan open- en dichtdraaien, dezelfde muziek luisteren of steeds bezig zijn met hetzelfde onderwerp.
Hoe de autismespectrumstoornis precies ontstaat, is niet bekend. Er is niet specifiek één oorzaak aan te wijzen. Wel zijn er verschillende risicofactoren.
Erfelijkheid

Duidelijk is dat erfelijkheid een rol speelt. Als je vader of moeder autisme heeft, is de kans dat jij ook autisme krijgt ongeveer 15 tot 20%. Als twee mensen uit je gezin deze psychische aandoening hebben, is de kans dat jij het krijgt 40%. Ter vergelijking: heb je deze aandoening niet in de familie, dan is de kans op autisme ongeveer 1%.
Omgeving
Verschillende niet-specifieke risicofactoren, zoals een hogere leeftijd van de ouders of een laag geboortegewicht, kunnen bijdragen aan het risico op autisme.
In de behandeling van kinderen met autisme is het van belang dat psycho-educatie voor alle betrokkenen én een educatieve benadering (thuis, op het dagverblijf en op school) centraal staan. Bij een educatieve benadering wordt er gezorgd voor een gestructureerde omgeving met duidelijke communicatieve ondersteuning. Het kind wordt communicatieve en sociale vaardigheden aangeleerd. Verder is het van belang dat extra psychische problematiek (zoals angst en depressie) wordt behandeld.
Bij volwassenen met autisme kunnen bijvoorbeeld de volgende behandelingen helpen om te gaan met de problemen die samen kunnen gaan met autisme:
• Lotgenotencontact
• Psycho-educatie
• Bewegen of sporten
Blijf er niet mee rondlopen. Heeft jouw kind klachten die (kunnen) passen bij autisme en maak jij je zorgen over de ontwikkeling van je kind? Maak een afspraak met het Centrum voor Jeugd en Gezin, de schoolarts of de huisarts. Zij kunnen jullie, indien nodig, doorverwijzen voor onderzoek en hulp.
Verdiep je in autisme
Autisme kan op verschillende manieren tot uiting komen. Zo kan autisme bij meisjes minder opvallen of anders tot uiting komen en hierdoor pas later ontdekt worden, doordat ze zich hebben leren aanpassen op sociaal gebied. Door goed naar je kind te kijken, je te verdiepen in de achtergronden, de symptomen en de aanpak van autisme, leer je meer over wat het inhoudt en zal je jouw kind wat beter begrijpen. Dit helpt je om er beter mee om te gaan. Bij sommige behandelingen worden psycho-educatie en cursussen voor naasten aangeboden. Je krijgt dan informatie en voorlichting over autisme en tips en handvatten hoe ermee om te gaan. Vaak is er ook ruimte om ervaringen uit te wisselen. Een handige tool om inzichtelijk te krijgen met welke specifieke dingen je rekening moet houden bij jouw kind, is het autismepaspoort. Dit kan door jou als ouder worden gebruikt, maar ook op school of in de zorg.
Zorg voor duidelijkheid en structuur
Kinderen met autisme kunnen overspoeld raken door alles wat er op hen afkomt. Probeer zo duidelijk mogelijk naar je kind te zijn over wat hij of zij kan verwachten en wat jij van hem of haar verwacht. Bijvoorbeeld op wat komen gaat als jullie een bezoekje brengen aan familie. Plotseling afwijken van een planning is vaak lastig voor iemand met autisme. Geef hier extra uitleg over en aandacht aan. Je kunt de wereld van je kind overzichtelijk maken door voldoende structuur te bieden. Zorg voor een duidelijke dagindeling, vaste regels en vaste plaatsen voor dingen in huis. Doe terugkomende activiteiten altijd op een vaste plek. Zoals altijd in bed voorlezen voor het slapengaan. Ook kan je gebruik maken van een planbord, waarop duidelijk staat wat wanneer gaat gebeuren.
Houd rekening met de prikkelbehoeftes van je kind
Sommige kinderen met autisme zijn erg gevoelig voor prikkels en andere kinderen juist niet. Houd rekening met de behoeftes van jouw kind. Probeer duidelijk te krijgen voor welke prikkels je kind wel of niet gevoelig is. Ook kan het zijn dat jouw kind voor sommige dingen heel gevoelig is en voor andere dingen niet. Een kind kan bijvoorbeeld gevoelig zijn voor geluid en licht, maar ongevoelig voor geur en het voelen van warmte en kou. Is jouw kind snel overprikkeld? Neem hem of haar dan bijvoorbeeld niet mee naar de supermarkt als dat niet nodig is of naar meerdere verjaardagen op één dag. Heeft jouw kind juist prikkels nodig? Laat hem of haar extra bewegen, bijvoorbeeld door te sporten, samen te stoeien of trampoline te springen in de tuin.
Pas je verwachtingen aan op jouw kind
Ga niet uit van de verwachtingen van anderen, maar van de ontwikkeling en behoeften van jouw eigen kind. Jouw kind ontwikkelt zich waarschijnlijk anders dan kinderen van dezelfde leeftijd. Zo kan het zijn dat hij of zij zich langzamer ontwikkelt op sociaal-emotioneel gebied en juist weer sneller op bijvoorbeeld cognitief gebied. Neem dit mee in de opvoeding en hoe jij met je kind omgaat.
Laat je kind zoveel mogelijk meedraaien binnen het gezin
Laat je kind met autisme zoveel mogelijk gewoon meedraaien in het gezin. Probeer hierin zo min mogelijk aanpassingen voor hem of haar te maken. Onderneem ook leuke dingen met het hele gezin, bijvoorbeeld met z’n allen naar de dierentuin gaan. Zo zorg je voor positieve ervaringen bij broers en zussen, zodat ze het autisme niet (alleen) als negatief zien.
Denk ook aan je andere kinderen
Als je andere kinderen hebt, kunnen zij het soms best lastig vinden om samen te leven met hun broer of zus met autisme. Als je kind met autisme veel aandacht krijgt, kunnen je andere kinderen zich achtergesteld voelen. Zorg ervoor dat je kinderen de ruimte krijgen om hierover te praten. En laat merken dat je ook oog hebt voor hun gevoelens. Let ook op dat je jouw aandacht gelijk over je kinderen verdeeld. Plan bijvoorbeeld bewust tijd in waarin je kinderen even alleen iets doen met jou en/of jouw partner. Daarnaast komt het vaak voor dat meerdere kinderen in het gezin een vorm van autisme hebben. Onthoud hierbij dat ieder kind uniek is en een eigen benadering nodig heeft. Het is hierbij heel begrijpelijk dat het een uitdaging is om rekening te houden met elkaars gevoelens en wat iedereen nodig heeft. Plan voldoende tijd in voor 1 op 1 aandacht waarbij je rustig en serieus luistert. Het liefste tijdens een leuke en ontspannende activiteit.
Besteed aandacht aan de school
Veel kinderen met autisme hebben op school begeleiding nodig. Maar niet elk kind heeft evenveel begeleiding nodig. De meeste kinderen hebben voldoende aan eenvoudige hulp, zoals bij structuur aanbrengen in de lesstof of hulp bij het plannen van het werk. Sommige kinderen met autisme zijn het meeste gebaat bij speciaal onderwijs. Bijvoorbeeld doordat hun autisme samengaat met een lage intelligentie of doordat ze snel overprikkeld raken. Probeer als ouder zo goed mogelijk samen te werken met de docenten van jouw kind. Deel de kennis die je hebt over autisme en het begeleiden van je kind met docenten en wissel ervaringen hierover uit. Je kind komt in verschillende leeftijdsfasen weer andere problemen tegen. Een student is bijvoorbeeld meer op zichzelf aangewezen dan een middelbare scholier. Verdiep je hierin en ga na hoe je jouw kind tijdens verschillende fasen het beste kan ondersteunen.
Heb ook aandacht voor de sterke kanten van autisme
Naast de lastige kanten die autisme met zich meebrengt, hebben kinderen met autisme ook zeker sterke eigenschappen. Zo komt het voor dat een kind met autisme veel weet over een specifiek onderwerp, goed is in het zien van details, eerlijk is en leergierig. Vaak ligt de focus bij autisme op de negatieve kanten, maar door aandacht te hebben voor de positieve kanten en je kind hierin te ondersteunen en te stimuleren kan hij of zij tot bloei komen. Daarnaast is het aan te raden je te richten op de dingen die goed gaan in plaats van op de dingen die niet lukken. Dit werkt veel motiverender, is beter voor het zelfvertrouwen en zo blijft je kind enthousiast om zich te ontwikkelen.
Zorg goed voor jezelf
Als ouder van een kind met autisme, ben je geneigd alles op alles te zetten om er zo goed mogelijk voor je kind te zijn. Heel begrijpelijk, maar verlies hierbij niet jezelf uit het oog. Zorg goed voor jezelf. Want als jij je goed voelt, lukt het je beter ervoor je kind te zijn. Cijfer jezelf niet weg en blijf leuke dingen doen waardoor je energie krijgt en je ontspant. Ontspanningsoefeningen kunnen hierbij helpen. Onderhoud ook het contact met anderen. Af en toe erover praten lucht vaak erg op.
Zorg voor hulp van buitenaf
Betrek als het even kan familie en vrienden bij de zorg voor je kind. Heb jij het door de situatie moeilijk? Aarzel dan niet om professionele hulp te zoeken. Maak een afspraak bij jouw huisarts. Hij of zij kan je ondersteunen om op de been te blijven, je adviezen geven over hoe je het beste je kind begeleidt en je doorverwijzen voor passende hulp als dat nodig is.
Deel je ervaringen met andere ouders
Het delen van ervaringen met andere ouders zorgt meestal voor erkenning en ‘lucht’ om met de situatie om te gaan. Veel mensen vinden het steunend om te ervaren dat ze niet de enige zijn met een kind met autisme. Daarnaast kunnen anderen je misschien wel op weg helpen met de aanpak van problemen: de kans is groot dat een ander iets soortgelijks al eens eerder heeft meegemaakt. Oudervereniging Balans versterkt de positie van ouders van kinderen en jongeren met ontwikkelingsproblemen bij leren en/ of gedrag. Dit doet Balans door belangenbehartiging en uitwisseling van kennis en ervaringen tussen ouders, onderwijs, zorg en wetenschap. Samen met Stichting Mama Vita organiseert Balans webinars en online trainingen. Hierbij kunnen ouders ook persoonlijke vragen stellen en deels in contact komen met andere ouders. Mama Vita is een netwerk van moeders met een kind met autisme. Kijk als ouder wat het beste aansluit bij jouw wensen.
Tips om te communiceren met je kind
Hieronder lees je tips die je kunnen helpen bij de communicatie met je kind. Dit is heel belangrijk, omdat juiste communicatie eraan bijdraagt dat kinderen zich gezien en gehoord voelen.
• Bedenk dat mensen met autisme de sociale regels vaak niet goed begrijpen. Veel kinderen met autisme zullen je bijvoorbeeld niet begroeten met een lach of naar je zwaaien als je vertrekt. Kanttekening hierbij is dat dit niet altijd het geval is. Sommige kinderen met autisme (vooral meisjes) kunnen zich goed aanpassen en kopiëren gedrag.
• Bedenk dat je kind niet onbeleefd wil zijn als hij of zij jou en anderen niet aankijkt.
• Verwacht geen reactie op jouw non-verbale communicatie, zoals een boze gezichtsuitdrukking of gebaren. Als je wilt dat je kind reageert op wat je zegt, vraag er dan specifiek om. Benoem letterlijk wat je wilt of voelt.
• Leg concreet uit wat je wil gaan doen in plaats van dat je een korte vraag stelt. Bijvoorbeeld: Een moeder moet haar zoon en een klasgenoot met autisme naar voetbaltraining brengen. Ze zegt niet: ‘Ga je mee?’ Maar ze zegt: ‘Je moet naar voetbaltraining. Ik breng je vandaag met de auto naar de club. We vertrekken over vijf minuten, dus trek je jas aan. Je vriendje Jasper gaat mee.’
• Gebruik geen taal met een dubbele betekenis. Het woord ‘vliegangst’ kan hij of zij opvatten als ‘bang zijn voor een vlieg’.
• Vermijd sarcasme. Een opmerking als ‘prachtig’ als iets juist lelijk is, is voor hem of haar onduidelijk.
•Vertel of vraag één ding tegelijk. En geef hem of haar de tijd om jouw informatie te verwerken.
• Vraag of je kind je begrepen heeft.
• Het kan zijn dat je kind het niet fijn vindt om aangeraakt te worden. Probeer hier rekening mee te houden.
• Schreeuw niet of praat niet met een harde stem. Kinderen met autisme kunnen hier erg van schrikken.
• Straf niet en geef geen ‘als-dan’ waarschuwingen. Beloon je kind in plaats daarvan voor goed gedrag.
• Maak gebruik van schema’s, agenda’s en geschreven instructies. Ze kunnen goed van pas komen om iets duidelijk te maken
Vrijwel alle mensen met een bipolaire stoornis hebben last van perioden van (hypo)manie en perioden van depressie. Minder vaak hebben zij ook last van gemengde episoden. Hieronder lees je meer over de verschijnselen en subtypen.
Kenmerken van een manische episode
Een manische episode is een duidelijk herkenbare periode met een voortdurend verhoogde of prikkelbare stemming. Deze periode houdt minstens een week aan (of elke duur in het geval ziekenhuisopname noodzakelijk is).
In hun manische periode vertonen mensen minstens drie van de volgende verschijnselen:
• De persoon heeft een opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën;
• De persoon heeft een afgenomen behoefte aan slaap (bijvoorbeeld: voelt zich uitgerust na slechts drie uur slaap);
• De persoon is spraakzamer dan gebruikelijk of heeft drang om te spreken;
• De persoon ervaart drukke, jagende gedachten;
• De persoon is makkelijker afgeleid dan gewoonlijk;
• De persoon onderneemt meer doelgerichte activiteiten (dit kan zowel sociaal, op het werk of op school, of seksueel zijn) of psychomotorische agitatie (lichamelijke rusteloosheid; iemand beweegt meer en onrustiger).
• De persoon houdt zich overmatig bezig met aangename activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen (bijvoorbeeld ongeremd koopwoede, seksuele indiscreties, of zakelijk onverstandige investeringen).
Een manische periode zorgt verder voor één of meer van de volgende zaken:
• Duidelijke beperkingen op het gebied van werk, normale sociale activiteiten of relaties met anderen;
• De manische periode maakt ziekenhuisopname noodzakelijk om schade voor zichzelf of anderen te voorkomen;
• Er is sprake van psychotische kenmerken
Tijdens een manische periode verliezen mensen het zicht op de realiteit. Ze kopen dingen die ze niet kunnen betalen of sluiten zakelijke overeenkomsten af met onverantwoorde financiële risico’s. Problemen zien ze niet, ook al signaleert de omgeving die wel degelijk. Op waarschuwingen reageren ze geprikkeld en afwijzend: ‘Ik ben toch niet gek?!’. Zelf hebben ze vaak niet door dat ze zich anders gedragen dan normaal. Aan het einde van de manische periode zijn ze meestal lichamelijk en emotioneel uitgeput. Sommige mensen krijgen tijdens een manische periode last van een manische psychose met wanen en hallucinaties.
Kenmerken van een hypomane episode
Iemand die een hypomane episode doormaakt, maakt net als iemand in een manische episode, een duidelijk herkenbare periode door met een voortdurend verhoogde of prikkelbare stemming. Bij een hypomane periode houdt deze minstens vier dagen aan.
Anders dan bij een manische episode, is een hypomane episode niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren te veroorzaken. Ook is ziekenhuisopname niet noodzakelijk, en zijn er geen psychotische verschijnselen.
Een hypomane episode is minder extreem dan een manische episode, maar gaat wel samen met een duidelijke verandering in het gedrag van de persoon. Dit gedrag is niet karakteristiek voor hem of haar (wanneer hij of zij geen last heeft van de episode).
In een hypomane periode vertonen mensen minstens drie van de volgende verschijnselen:
• De persoon heeft opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grootheidsideeën;
• De persoon heeft een afgenomen behoefte aan slaap (bijvoorbeeld: voelt zich uitgerust na slechts drie uur slaap);
• De persoon is spraakzamer dan gebruikelijk of heeft drang om te spreken;
• De persoon ervaart drukke, jagende gedachten;
• De persoon is makkelijker afgeleid dan gewoonlijk;
• De persoon onderneemt meer doelgerichte activiteiten (dit kan zowel sociaal, op het werk of op school, of seksueel zijn) of psychomotorische agitatie (lichamelijke rusteloosheid; iemand beweegt meer en onrustiger).
• De persoon houdt zich overmatig bezig met aangename activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen (bijvoorbeeld ongeremd koopwoede, seksuele indiscreties, of zakelijk onverstandige investeringen).
Kenmerken van een depressieve periode
In hun depressieve periode vertonen mensen vaak meerdere van de volgende verschijnselen:
• Ze zijn erg besluiteloos.
• Ze zijn dodelijk vermoeid.
• Ze voelen zich niets waard.
• Ze hebben geen enkele belangstelling meer voor anderen, voor hobby’s of voor de gewone dingen van het leven.
• Ze hebben problemen met concentratie.
• Ze krijgen lichamelijke klachten.
• Ze hebben gebrek aan eetlust.
• Ze hebben slaapproblemen.
• Soms hebben ze de wens om dood te zijn.
Gemengde episode
Wanneer iemand een gemengde episode doormaakt, heeft iemand dagelijks last van symptomen die horen bij zowel een manische als een depressieve episode. Deze symptomen duren minstens een week.
Het is niet mogelijk om te voorspellen wie wel of niet een bipolaire stoornis zal krijgen. Er is niet specifiek één oorzaak aan te wijzen. Wel zijn er verschillende risicofactoren.
• Erfelijke factoren spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van de bipolaire stoornis. Kinderen van een ouder met een bipolaire stoornis krijgen niet automatisch ook deze stoornis, maar ze hebben er wel een grotere kans op (10 tot 20%).
• Ook sociale en omgevingsfactoren kunnen een risicofactor zijn. Zo hebben bijvoorbeeld volwassenen die cannabis gebruiken vijf keer zoveel kans dat een bipolaire stoornis zich ontwikkeld.
​​​​​​​
• Maar ook traumatische jeugdervaringen, zoals mishandeling en verwaarlozing, verhogen de kans op een bipolaire stoornis. Daarbij maken trauma’s op jonge leeftijd dat de vooruitzichten van de stoornis minder gunstig zijn: er is dan een grotere kans op meer en ernstigere episoden van manie of depressie.
Een bipolaire stoornis heeft een erfelijke component en is niet te genezen, maar met de juiste behandeling en begeleiding kunnen de pieken en dalen wel beperkt worden. De basis van de behandeling bestaat uit een combinatie van:
• Behandeling met medicijnen
• Psycho-educatie en voorlichting
• Zelfmanagement
In sommige situaties is het zinvol om psychotherapie toe te voegen aan de behandeling. Bij zo’n 60% procent van de mensen met een bipolaire stoornis hebben behandelingen (met name medicijnen) een gunstig effect. Soms is opname in een psychiatrisch ziekenhuis wenselijk of nodig (bijvoorbeeld wanneer iemand in levensgevaar is door te denken aan zelfdoding).
Behandeling met medicijnen
Behandeling met medicijnen speelt een belangrijke rol bij de behandeling van een bipolaire stoornis. Medicijnen helpen de stemmingswisselingen onder controle te brengen; tijdens een manische periode of een depressie kunnen ze de verschijnselen verminderen. In symptoomvrije perioden helpen ze een volgende episode te voorkomen.
Psycho-educatie en voorlichting
Het is van belang dat iemand met een bipolaire stoornis goede informatie krijgt over de stoornis. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van folders en psycho-educatiecursussen (waarin onder meer kenmerken, beloop, het omgaan met en behandelen van de stoornis worden besproken met de persoon met een bipolaire stoornis).
Zelfmanagement
Het is in de behandeling verder van belang dat mensen met een bipolaire stoornis leren omgaan met symptomen, behandeling en lichamelijke en psychosociale gevolgen van de stoornis. Dit kan bijvoorbeeld middels de volgende methoden:
Via de lifechart-methode wordt middels een grafiek goed inzicht verkregen in zaken als het beloop van de stoornis, het medicijngebruik en het slaappatroon.
​​​​​​​
Ook kan bijvoorbeeld een noodplan worden opgesteld om te proberen een volgende episode te voorkomen. In een noodplan staat beschreven wat de persoon zélf, maar ook de behandelaar of eventueel andere betrokkenen kunnen ondernemen om een terugval te voorkomen.
Krijg inzicht in de bipolaire stoornis
Door je te verdiepen in de achtergronden, de symptomen en de aanpak van een bipolaire stoornis, leer je meer over wat de stoornis inhoudt en zal je jouw naaste wat beter begrijpen. Dit helpt je om er beter mee om te gaan. Bij sommige behandelingen worden psycho-educatie en cursussen voor naasten aangeboden. Je krijgt dan informatie en voorlichting over de bipolaire stoornis en tips en handvatten hoe ermee om te gaan. Vaak is er ruimte om ervaringen uit te wisselen.
Ga met elkaar in gesprek
Om er voor de ander te kunnen zijn, is het belangrijk dat je weet wat er in de ander omgaat. Ga daarom het gesprek aan en stel vragen zonder je op te dringen. Probeer je woordkeuze neutraal te houden en geef geen waardeoordeel. Mensen die zich beoordeeld voelen gaan vaak in de verdediging en dit maakt het lastig om een goed gesprek te voeren. Bagatelliseer niet wat jouw naaste je vertelt over hoe hij of zij zich voelt. Vraag naar wat het voor de ander betekent zich zo te voelen. Kijk wat jouw reactie doet. Onbedoeld hebben opmerkingen soms een verkeerde uitwerking. Kijk of je anders kan reageren. Aansluiten bij de woorden die jouw naaste zelf gebruikt, helpt hierbij. Geef hierbij gerust aan dat jij je best doet en dat het af en toe even zoeken is hoe je het beste reageert. Probeer hierbij het gedrag van de ander niet op jezelf te betrekken. Bedenk je dat de sombere of uitgelaten stemming deel uitmaakt van de stoornis.
Stimuleer het bijhouden van een stemmingsgrafiek
Een manier om meer inzicht te krijgen in de bipolaire stoornis is het bijhouden van een stemmingsgrafiek of life-chart. Hierin houdt jouw naaste bij wanneer en in welke situaties er ontregelingen waren en wat toen hielp eruit te komen. Zo kan hij of zij zien wat invloed heeft op de stemming en hoe hij of zij reageert op bijvoorbeeld het gebruik van medicijnen. Hierdoor komt er wat meer controle over het leven. Maakt jouw naaste nog geen gebruik van zo’n stemmingsgrafiek, stel het dan eens voor. Doe dit op een niet dwingende manier.
Ondersteun jouw naaste bij het maken van een noodplan
In een signalerings- of noodplan staat omschreven wat jouw naaste en de mensen in zijn of haar omgeving merken als hij of zij ontregeld is of dreigt te raken. Ook staat erin wat er op dat moment het beste kan gebeuren. Dit noodplan kan het beste samen met de behandelaar worden opgesteld, maar ook jouw inbreng is hierbij belangrijk. Jij ziet vaak vanaf dichtbij wat er wel en niet werkt. In overleg met elkaar spreek je af dat jij let op stemmings- of gedragsveranderingen. Zo help je jouw naaste op tijd aan de bel te trekken en hulp te zoeken. Je kan afspreken dat je actie onderneemt als je merkt dat jouw naaste een manische periode heeft, door zijn of haar hulpverlener in te schakelen en door bijvoorbeeld de bankpas weg te nemen. Ook spreek je met elkaar af hoe je het beste ondersteunt in een sombere periode, bijvoorbeeld door op bezoek te komen of te gaan wandelen. Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz, MIND Landelijk Platform Psychische Gezondheid en Trimbos-instituut maakten een toolkit die het makkelijker maakt om samen te beslissen over de best passende zorg en ondersteuning.
Vermijd de stoel van hulpverlener
Hoewel het goed is om jouw naaste te ondersteunen en te signaleren als het misgaat, betekent dat niet dat jij op de stoel van hulpverlener moet gaan zitten. Het is goed om op jouw manier te helpen en te steunen, maar neem geen taken over die eigenlijk bij de hulpverlening horen. Hulpverleners zijn hiervoor opgeleid en zo houd jij jouw relatie met je dierbare gezond. Bovendien zou je hiermee een veel belangrijkere rol opgeven, bijvoorbeeld die van broer of partner. Bedenk dat iemand niet de bipolaire stoornis is Hoewel iemand met een bipolaire stoornis last heeft van hoge pieken en diepe dalen, betekent dit niet dat diegene de stoornis is. Natuurlijk maakt de stoornis onderdeel van hem of haar uit, maar de ander is nog zoveel meer. Bijvoorbeeld een moeder of vader, zoon of dochter. Het helpt de ander wanneer jij dit ook af en toe naar hem of haar uitspreekt.
Stel verwachtingen bij en accepteer
Hoe graag je het zou willen, ga er niet van uit dat een behandeling alles snel ‘oplost’. De ander kan niet zomaar de knop omdraaien. Vaak gaat het om een langer proces met vallen en opstaan. Door niet te hoge verwachtingen en eisen te hebben, leg je niet te veel druk op de schouders van de ander. Jouw naaste kan (tijdelijk) veranderen door de bipolaire stoornis. Daar mag je verdrietig om zijn. Het klinkt misschien lastig, maar door de situatie te aanvaarden zoals die is, creëer je ruimte om problemen van een andere kant te bekijken.
Zorg goed voor jezelf
Door het zorgen voor de ander, ben je misschien wel geneigd jouw eigen behoeftes minder belangrijk te maken. Niet doen! Bedenk daarbij dat het goed zorgen voor jezelf niet alleen een positief effect heeft op jouw eigen welzijn, maar dat het hierdoor juist beter lukt er voor de ander te zijn. Cijfer jezelf dus niet weg en blijf ook jouw eigen leven leiden. Onderhoud contact met andere mensen en doe leuke dingen waarvan jij energie krijgt en waardoor je ontspant. Ontspanningsoefeningen kunnen hierbij helpen. Ook er af en toe over praten en je hart luchten bij mensen in je omgeving die je vertrouwt, lucht vaak erg op. Stel daarnaast grenzen naar je naaste toe. Geef aan waar je bij kan helpen, en waarbij jij dat niet wil of kunt.
Heb aandacht voor kinderen in het gezin
Heb je kinderen en is je naaste met een bipolaire stoornis jouw partner of een ander kind in het gezin? Kinderen merken bijna altijd dat er iets aan de hand is, ook al lijkt dat soms niet zo. Leg ze uit wat er met hun vader/moeder of broer/zus aan de hand is. Als er een crisis is, vertel je kinderen dan dat dit niet door hen komt. Uitleg helpt bij het ontwikkelen van strategieën om er goed mee om te kunnen gaan. Probeer het onderwerp bespreekbaar te houden binnen het gezin. Geef aan dat jouw kinderen er over mogen praten en vragen mogen stellen. Het is belangrijk dat kinderen gezien en gehoord worden door de ouders en dat gevoelens er mogen zijn. Zorg er ook voor dat je kinderen genoeg afleiding hebben buitenshuis, weg van de spanning.
Vraag om hulp en neem hulp van anderen aan
Als naaste van iemand met een bipolaire stoornis, kan jij ook behoefte hebben aan ondersteuning. Betrek als het even lukt ook familie en vrienden bij de zorg voor je naaste. Heb jij het door de situatie moeilijk? Aarzel dan niet om professionele hulp te zoeken. Maak een afspraak bij jouw huisarts. Hij of zij kan je ondersteunen om op de been te blijven, je adviezen geven over hoe je het beste voor je naaste zorgt en je doorverwijzen voor passende hulp als dat nodig is.
Zoek contact met andere naasten
Het delen van ervaringen met andere naasten zorgt meestal voor erkenning en ‘lucht’ om met de situatie om te gaan. Veel mensen vinden het steunend om te ervaren dat ze niet de enige zijn met een naaste met een bipolaire stoornis. Daarnaast kunnen anderen je misschien wel op weg helpen met de aanpak van problemen: de kans is groot dat een ander iets soortgelijks al eens eerder heeft meegemaakt. Kijk als naaste wat het beste aansluit bij jouw wensen. Bezoek een avond van Een Handreiking in uw regio. Op de website van Plusminus staat meer informatie, ook over lotgenotengroepen voor naasten. MIND Naasten Centraal biedt, naast andere vormen van ondersteuning, contactgroepen op veel plaatsen in het land. En op de website Naasten in Kracht vind je informatie, tips, inspiratie en steun. Vooral van elkaar.
Als je een depressie hebt, heb je verschillende klachten: psychische, maar ook lichamelijke. Je klachten hebben invloed op je gedachten en gedrag. Hieronder vind je de belangrijkste klachten op een rij. Je hoeft niet alle klachten tegelijk te hebben om van een depressie te spreken. Ook kunnen klachten per persoon verschillend en op andere perioden van de dag tot uiting komen. Alleen een huisarts, psycholoog of psychiater kan de diagnose depressie stellen. Als je vermoedt dat je een depressie hebt is het belangrijk om contact op te nemen met je huisarts.
Psychische klachten
• Je voelt je somber en hebt nergens zin in.
• Je vindt niets leuk en hebt geen energie.
• Je voelt je schuldig en waardeloos: ‘Ik stel niets voor’.
• Je voelt je leeg: ‘Ik voel helemaal niets meer’.
• Je voelt je vaak angstig, wanhopig en machteloos: ‘Wat ik ook doe, er verandert toch niets’.
• Je huilt veel zonder dat dit je oplucht, of je wilt graag huilen maar het lukt niet.
Lichamelijke klachten
• Je voelt je doodmoe.
• Je hebt geen zin in eten. Hierdoor val je veel af. Of je eet juist veel en komt veel aan.
• Je slaapt weinig en slecht of je slaapt juist heel erg veel.
• Je hebt minder of geen seksuele gevoelens.
• Je hebt last van een droge mond.
• Je hebt last van onverklaarbare pijn, van druk op de borst, hoofdpijn of rugpijn.
• Je bent vaak duizelig en hebt trillende handen.
• Je hebt last van hartkloppingen.
Gedachten en gedrag
• Je bent snel boos en geïrriteerd.
• Je bent veel met de dood bezig. Je denkt bijvoorbeeld: ‘Ik ben net zo lief dood.’
• Je piekert veel, vaak over hetzelfde.
• Je kunt je moeilijk concentreren en vergeet veel.
• Je kunt moeilijk besluiten nemen.
• Je reageert en praat langzaam en kunt niet goed nadenken.
• Je bent niet vooruit te branden of kunt juist geen moment stilzitten.
Een depressie ontstaat meestal door een combinatie van persoonlijke eigenschappen, lichamelijke oorzaken en wat je meemaakt in je leven.
Persoonlijke eigenschappen
Bepaalde persoonlijke eigenschappen kunnen iemand extra kwetsbaar maken voor somberheid. Sommige mensen slagen er niet goed in problemen op te lossen of nare gebeurtenissen te verwerken. Of ze durven niemand om steun te vragen en blijven dus alleen met hun probleem. Andere eigenschappen waardoor je kwetsbaar kunt zijn voor depressies zijn:
• gebrek aan zelfvertrouwen
• de dingen té goed willen doen
• angst om te mislukken
• erg veel van jezelf eisen
• vinden dat je het nooit goed doet.
Lichamelijke oorzaken
Een belangrijke lichamelijke oorzaak is erfelijkheid. Komen depressies in je familie voor? Dan heb je een grotere kans om een depressie te krijgen.
Ook bepaalde stoffen in je lichaam kunnen soms zorgen voor sombere gevoelens. Dat geldt voor hormonen, medicijnen, alcohol en drugs.Verder gaan bepaalde lichamelijke ziekten vaak samen met depressieve gevoelens. Voorbeelden zijn afwijkingen aan de schildklier- en bijnierschors, diabetes en hart- en vaatziekten.
Wat je meemaakt in je leven
Goede of slechte ervaringen of gebeurtenissen die je leven opeens erg veranderen, kunnen ervoor zorgen dat je depressief wordt. Voorbeelden daarvan zijn het verlies van je partner, ontslag of een verhuizing. Maar denk ook aan schokkende gebeurtenissen die je somber en angstig maken, zoals een beroving of een ongeluk.
Je kunt ook depressief raken door gebeurtenissen die al lang geleden zijn gebeurd. Bijvoorbeeld als je als kind bent mishandeld of seksueel misbruikt. Of als een van je ouders vroeg is overleden.
Een depressie is vaak goed te behandelen. Hoe dat het beste kan gebeuren, hangt af van de ernst van je klachten. Bij milde klachten kun je zelf veel doen. Bijvoorbeeld een regelmatige dagindeling aanhouden, regelmatig eten, meer gaan bewegen, naar buiten en contact blijven houden met vrienden en familie. Daarnaast kan de huisarts je adviseren een (online) zelfhulpcursus te volgen.
Therapie
Soms helpen deze maatregelen niet voldoende. Als dat niet zo is kan de huisarts je verwijzen naar een psycholoog. Er zijn dan verschillende therapievormen mogelijk. Cognitieve gedragstherapie, gedragstherapie en interpersoonlijke therapie zijn goede opties bij een depressie. Bij mensen die vooral in de winter depressief worden kan lichttherapie soms helpen. Bij een zeer ernstige depressie die lang duurt en waarbij medicijnen en therapie niet helpen, wordt soms gekozen voor Elektro Convulsie Therapie (ECT).
Medicijnen
De huisarts of een andere behandelaar kan je bij een matige of ernstige depressie ook voorstellen een tijdje medicijnen te gebruiken: antidepressiva. Een combinatie van medicijnen en therapie is ook mogelijk.
Contact met lotgenoten
Mensen met een depressie hebben vaak baat bij regelmatig contact met anderen, die vergelijkbare klachten hebben (of hebben doorgemaakt). De Depressie Vereniging organiseert door heel Nederland supportgroepen. Een groep bestaat uit mensen die een depressie hebben, of hebben gehad. Zij komen ongeveer één keer per maand bij elkaar om ervaringen uit te wisselen en te bespreken hoe zij met hun depressie omgaan.
Bron: MIND
De diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis moet gesteld worden door een psychiater of psycholoog. De stoornis begint in de vroege volwassenheid en komt tot uiting via minstens vijf van de volgende kenmerken:
• De persoon heeft een opgeblazen gevoel van eigen belangrijkheid. Iemand overdrijft bijvoorbeeld zijn prestaties of talent en verwacht als superieur behandeld te worden, ook als de prestaties hiertoe geen aanleiding geven.
• De persoon is geobsedeerd door fantasieën over onbeperkte successen, macht, genialiteit, schoonheid of ideale liefde.
• De persoon ziet zichzelf als uniek of ‘heel speciaal’. De persoon verwacht alleen begrepen te kunnen worden door, of om te horen gaan met andere heel speciale mensen of mensen (of instellingen) met een hoge status.
• De persoon verlangt naar extreme bewondering.
• De persoon heeft een gevoel bijzondere rechten te hebben. Hiermee wordt bedoeld dat iemand een onredelijke verwachting heeft van een uitzonderlijk welwillende behandeling van anderen. Of iemand verwacht dat een ander automatisch meegaat met zijn of haar verwachtingen.
• De persoon maakt misbruik van anderen om zijn of haar eigen doelen te bereiken.
• De persoon heeft een gebrek aan empathie; hij of zij is niet bereid de gevoelens en behoeften van anderen te erkennen of zich daarin te verplaatsen.
• De persoon is vaak jaloers op anderen of denkt dat anderen jaloers zijn op hem of haar.
​​​​​​​
• De persoon is arrogant of toont hooghartig gedrag.
Er is niet duidelijk één oorzaak aan te wijzen voor het ontwikkelen van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Waarschijnlijk is het een combinatie van opvoeding, biologische factoren en gebeurtenissen die elkaar versterken. Voorbeelden van oorzaken van narcisme kunnen zijn:
• Trauma, misbruik of verwaarlozing. Om hiervoor af te sluiten richt de persoon zich op zichzelf.
​​​​​​​• Ophemelen en verwennen van een kind. Dit kan zorgen voor een verkeerd zelfbeeld.
Er is weinig onderzoek gedaan naar de behandeling van de narcistische persoonlijkheidsstoornis. Behandeling is meestal gericht op de overdreven gevoelens van grootsheid, de overgevoeligheid voor kritiek en de moeite om zich te verplaatsen in andere mensen. 

Via cognitieve therapie wordt geprobeerd om onrealistische fantasieën over onhaalbaar hoge doelen te vervangen door doelen die wél haalbaar zijn. Behandelingen zijn gericht op:
• het leren omgaan met stress, bijvoorbeeld met ontspanningsoefeningen,
• het leren verdragen en accepteren van kritiek,
• het zich leren verplaatsen in en rekening houden met de gevoelens en behoeften van anderen zijn.
​​​​​​​
Mensen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis zijn gevoelig voor depressie, vooral rond de middelbare leeftijd. Meestal zijn deze depressieve klachten de oorspronkelijke reden waarvoor mensen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis in behandeling gaan.
Motiveer je naaste om hulp te zoeken
Je naaste aanraden om in behandeling te gaan valt waarschijnlijk in verkeerde aarde, omdat mensen met een narcistische persoonlijkheidsstoornis meestal niet het idee hebben dat de problemen in hun leven door henzelf veroorzaakt worden. Maak je naaste duidelijk welke voordelen hij of zij uit therapie zou kunnen halen: misschien kunnen bijvoorbeeld sociale problemen of klachten van somberheid uit de weg worden geruimd. Door je naaste te laten focussen op de voordelen die therapie kan opleveren, raakt hij of zij mogelijk toch gemotiveerd om hulp te zoeken. Het werkt bij iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis waarschijnlijk averechts om te benoemen wat jij vindt dat er mis is met hem of haar of wat hij of zij in jouw ogen verkeerd doet.
Bewaak je eigen grenzen
Iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis is geneigd zijn of haar eigen belangen voor die van jou te stellen. Daarbij is de kans groot dat hij of zij geen rekening houdt met jouw gevoelens en behoeften. In gesprekken is je naaste meestal het onderwerp, hij of zij heeft maar weinig aandacht voor wat er in joú om gaat. Stel duidelijke grenzen voor jezelf: hoeveel aandacht of bevestiging wil ik geven? Op welk moment wordt het mij teveel en wil ik niet langer alleen maar met de ander bezig zijn? Stel voor jezelf vast wat jij toelaatbaar vindt en zorg er op een vriendelijke, maar duidelijke manier voor dat je naaste deze grenzen niet overschrijdt. Meer tips over het bewaken van grenzen lees je op onze website.
Verzamel informatie over de stoornis
Kennis over een narcistische persoonlijkheidsstoornis zal je onder meer helpen om met uitbarstingen, gevoelens van frustratie en andere emotionele reacties van je naaste om te gaan. Je kunt gaan herkennen wat aanleidingen zijn voor je naaste om emotioneel te reageren. Zijn situaties of aanleidingen die veel stress oproepen bij je naaste ook te voorkomen? Of misschien kun je je naaste voorbereiden op stressvolle situaties, wat mogelijk druk wegneemt voor hem of haar. Houd hierbij wel altijd jezelf in acht: voorkom dat je niet over je eigen grenzen heen gaat. Het is erg belangrijk dat je ervoor zorgt dat je je niet op een ongezonde manier aan gaat passen aan het irrationele gedrag van je familielid, vriend(in) of partner.
Raak bekend met de symptomen
Omgaan met iemand met een narcistische persoonlijkheidsstoornis kan een grote uitdaging zijn. Iemand met deze aandoening ziet anderen vaak als minderwaardig, wat een inbreuk kan zijn op jouw eigenwaarde. Zorg ervoor dat je goed voor ogen hebt wat de kenmerken van de stoornis zijn, zodat je het gedrag van je naaste in perspectief kunt plaatsen. Je zult beter in staat zijn om gedragspatronen van je naaste te herkennen. Daarnaast kan het fijn zijn om in te zien dat bepaald gedrag onderdeel uitmaakt van de stoornis. Je kunt storend gedrag makkelijker plaatsen en realiseren dat dit niet met jou persoonlijk te maken heeft, maar bij de ander hoort.
Vind steun voor jezelf
Als je het lastig vindt om met je naaste met deze stoornis om te gaan, en je hierdoor ook bijvoorbeeld vaak stress of somberheid ervaart, is het verstandig om ook steun voor jezelf te zoeken. Je kunt bijvoorbeeld praten met mensen in je omgeving. Als je meer steun nodig hebt, kan je huisarts je ook helpen bij het vinden van passende hulp. Gesprekken met een psycholoog bijvoorbeeld kunnen je inzichten en handvatten bieden. Uiteindelijk kun je niet je naaste veranderen, maar wel de manier waarop jij met je naaste omgaat en hoe jij je grenzen bewaakt.
Als je last hebt van PTSS, kan je te maken hebben met de volgende klachten:
Herbeleving
• Bij herbeleving lijkt het alsof je de traumatische gebeurtenis opnieuw meemaakt. Je ziet, ruikt, hoort, proeft en voelt alles weer zoals toen het gebeurde.
• Je hebt nachtmerries en slaapt onrustig.
• Je hebt herinneringen aan de gebeurtenis die steeds weer terugkomen.
• Wanneer je aan de gebeurtenis denkt, krijg je hartkloppingen, ga je trillen en zweten en kun je niet goed meer ademhalen. Je voelt je verlamd van angst.
Vermijding
• Bij vermijding ga je alles uit de weg wat aan de traumatische gebeurtenis doet denken. Zo bescherm je jezelf tegen de heftige emoties. Je ‘vergeet’ de hele gebeurtenis of bepaalde momenten eruit. Dit heet verdringing.
• Je voelt soms helemaal niets meer en doet alles op de automatische piloot.
• Je ontkent wat er is gebeurd en vlucht ervoor weg door bijvoorbeeld keihard te werken of veel te drinken.
• Je wilt niet praten over wat er is gebeurd en sluit je af voor de mensen om je heen.
Gedrag en gevoelens
• Je voelt je voortdurend gespannen en ‘opgefokt’.
• Je verliest snel je geduld en bent snel boos.
• Je hebt last van plotselinge huilbuien.
• Je schrikt snel en bent overgevoelig voor elke onverwachte situatie of gebeurtenis.
• Je zoekt gevaarlijke situaties op; je gaat bijvoorbeeld veel te hard rijden.
• Je gebruikt verdovende middelen zoals drugs en alcohol.
• Je bent somber, vindt niets leuk of interessant.
• Je voelt je schuldig aan het gebeurde en maakt jezelf verwijten: ‘Dan had ik maar niet…’
• Je voelt je minderwaardig.
• Je kunt je slecht concentreren.
• Je bent doodmoe, maar kunt toch moeilijk inslapen of doorslapen.
Lichamelijke gevolgen
• Je krijgt hartkloppingen.
• Je begint met trillen.
• Je begint te zweten.
• Je krijgt ademhalingsproblemen.
• Je voelt je verlamd van angst.
Of je PTSS krijgt, hangt af van:
• de soort gebeurtenis
• hoe erg het was
• hoe lang het duurde.
• en hoe machteloos en bang je je voelde.
Schokkende ervaringen die je alleen meemaakt, zoals een verkrachting of overval, blijken moeilijker te verwerken dan een gebeurtenis waar veel mensen bij betrokken waren, zoals een vliegramp.
Belangrijk is ook of de schokkende gebeurtenis één keer of vaker is voorgekomen. Voorbeelden van eenmalige trauma’s zijn een auto-ongeluk, een inbraak of de plotselinge dood van een geliefde. Schokkende ervaringen die vaker voorkomen zijn onder meer incest, mishandeling en oorlogservaringen. Schokkende gebeurtenissen die lang duren of die steeds opnieuw voorkomen, blijken moeilijker te verwerken.
Hoe was de opvang?
De opvang na de schokkende gebeurtenis is erg belangrijk. Heb je veel steun gekregen van mensen in je omgeving? Kreeg je voldoende gelegenheid om over je ervaringen te vertellen? Had je het gevoel dat de mensen je begrepen? Kon je altijd terecht bij iemand die je vertrouwde? Hoe beter de opvang is, des te beter de verwerking.
Hoe is je persoonlijkheid?
Mensen die goed over hun gevoelens kunnen praten, lopen minder kans op PTSS dan mensen die gesloten en verlegen zijn. En mensen met een optimistische levensinstelling verwerken een schokkende gebeurtenis makkelijker dan mensen die pessimistisch zijn. Dat geldt ook voor mensen die gemakkelijk steun kunnen accepteren. Het helpt ook wanneer je kunt accepteren dat je je na een schokkende gebeurtenis een paar weken angstig en somber voelt.
Hoe kijk je op de gebeurtenis terug?
De betekenis die de gebeurtenis heeft, is van invloed op je verwerkingsproces. Sommige mensen gaan hun leven door de schokkende gebeurtenis extra waardevol vinden. Of ze bedenken hoeveel geluk ze nog hebben gehad in vergelijking met andere mensen. Zulke gedachten maken de verwerking van de gebeurtenis gemakkelijker. Omgekeerd kunnen bepaalde ideeën de verwerking moeilijker maken. Een voorbeeld is als je ervan overtuigd bent dat het ongeluk altijd juist jou treft.
Voor PTSS zijn verschillende behandelingen. Welke behandeling voor jou het beste is, hangt af van je klachten en van wat je zelf wilt. Bespreek met je huisarts welke manier voor jou het beste is.
Psychotherapie en PTSS
Psychotherapie helpt goed bij PTSS. Bij 80% van de mensen worden de klachten minder. In een veilige omgeving ‘herkauw’ je de schokkende gebeurtenis. Door er veel over te praten slijten de bijbehorende emoties. Je ervaringen krijgen zo langzaam een ‘gewone’ plaats in je leven. Je bepaalt zelf hoeveel je over je ervaringen kwijt wilt. Zo houd je zelf de controle. Je kunt individueel of in een groep psychotherapie krijgen. Ook je eventuele partner kan bij de behandeling worden betrokken.
EMDR en PTSS
EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) wordt regelmatig gebruikt als behandeling voor PTSS. Het is een bewezen effectieve therapie die kan worden toegepast bij het verwerken van nare en ingrijpende ervaringen. Door middel van EMDR neemt de kracht en emotionele lading van een nare herinnering af.
Bewegen en PTSS
Bewegen kan een goede invloed hebben op je PTSS klachten. Mensen met PTSS ervaren vaak lichamelijke klachten. Om zo min mogelijk te voelen, kan je je verbinding met je lichaam uitzetten. Bewegen helpt om op een positieve manier die verbinding weer te voelen. Ook is het een goede afleiding, ervaar je minder angst en slaap je vaak beter.
Medicijnen en PTSS
Soms schrijft je huisarts je naast de behandeling medicijnen voor. Meestal zijn dat antidepressiva. Deze medicijnen helpen je gevoelens van ontreddering en somberheid te verminderen. Het duurt even voordat ze het gewenste effect hebben.
Eventueel schrijft de huisarts nog andere medicijnen voor, totdat de antidepressiva gaan werken. Dat kunnen kalmerende middelen of slaapmiddelen zijn. Ze helpen tegen slapeloosheid, angstgevoelens, spanning en onrust. Deze medicijnen werken meteen. Je hoeft ze meestal maar kort te slikken.
Alle voorgeschreven medicijnen hebben tot doel je door een moeilijke periode van je leven te helpen. Ze kunnen geen behandeling vervangen.
Stimuleer om hulp te zoeken
Veel mensen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt, voelen zich erna gespannen, moeten er veel aan denken of dromen erover. Dit gaat in de meeste gevallen vanzelf over. Blijft jouw naaste erg angstig of heeft hij of zij klachten die (mogelijk) passen bij PTSS? Bespreek jouw zorg, geef aan dat de ander er niet alleen voor staat en stimuleer om hulp te zoeken. Misschien wil hij of zij het liefst vermijden om erover te praten. Weet dat dit hoort bij de PTSS en dat er behandelingen bestaan die echt kunnen helpen. Naar de huisarts gaan is een eerste stap om professionele hulp te vragen. De huisarts kan ondersteunen en doorverwijzen voor passende hulp. Jouw naaste kan het als steunend ervaren als jij meegaat naar deze afspraak.
Krijg inzicht in PTSS
Door je te verdiepen in de achtergronden, de symptomen en de aanpak van PTSS, leer je meer over wat het inhoudt en zal je jouw naaste wat beter begrijpen. Dit helpt je om er beter mee om te gaan. Bij sommige behandelingen worden er voorlichtingsbijeenkomsten aangeboden voor naasten.
Ga met elkaar in gesprek
Voor veel mensen met PTSS is het lastig om te praten over wat ze hebben meegemaakt, omdat ze vaak denken dat wat er gebeurd is hun eigen schuld is, het te pijnlijk is of omdat ze bang zijn om niet begrepen te worden. Dring niet aan, maar biedt de ander ruimte om zijn of haar verhaal met jou te delen. Neem het verhaal van jouw naaste altijd serieus en luister met aandacht, ook al heb je het verhaal al vaak gehoord. Erover praten en begrepen worden is erg belangrijk. Neem ook schuldgevoelens serieus, al vind je ze nog zo onterecht. Hierover praten, kan namelijk helpen in het verwerkingsproces. Stel vragen zonder je op te dringen. Houd je woordkeuze neutraal en geef geen oordeel. Door aan te sluiten bij de woorden die jouw naaste zelf gebruikt, voelt hij of zij zich eerder begrepen. Bagatelliseer de gevoelens en gedachten niet. Vraag bijvoorbeeld wat het voor hem of haar betekent zich zo te voelen. Zeg geen dingen als: ‘Probeer het maar gauw te vergeten’. Maak geen grapjes over de gebeurtenis en geef geen ongevraagde adviezen. Vraag in plaats daarvan wat de ander van jou verwacht en waarbij je kan helpen.
Schep vertrouwen
Veel mensen met PTSS vinden het lastig om de wereld of mensen om hen heen weer als veilig te ervaren. Jij kan daarin helpen door je aan afspraken te houden, door wat aan jou in vertrouwen is verteld niet verder te vertellen en door zelf eerlijk te zijn. Help jouw naaste weer vertrouwen in zichzelf op te bouwen, doordat hij of zij weer het gevoel van controle over zijn of haar eigen leven krijgt. Neem daarom niet ongevraagd zorg uit handen en laat de ander zelf bepalen wat het beste is om te doen.
Vermijd de stoel van hulpverlener
Hoewel het goed is om jouw naaste te ondersteunen, betekent dat niet dat jij op de stoel van hulpverlener moet gaan zitten. Het is goed om op jouw manier te helpen en te steunen, maar neem geen taken over die eigenlijk bij de hulpverlening horen. Hulpverleners zijn hiervoor opgeleid en zo houd jij jouw relatie met je dierbare gezond. Bovendien zou je hiermee een veel belangrijkere rol opgeven, bijvoorbeeld die van broer of partner.
Stel verwachtingen bij en accepteer
Heb geduld! De gevolgen van een schokkende gebeurtenis kunnen maanden doorwerken en iemand is daar niet zomaar overheen. Ga er ook niet vanuit dat een behandeling alles snel ‘oplost’. Vaak gaat het om een langer proces met vallen en opstaan. Door niet te hoge verwachtingen en eisen te hebben, leg je niet te veel druk op de schouders van de ander. Jouw naaste kan (tijdelijk) veranderen door de PTSS. Daar mag je verdrietig om zijn. Probeer te accepteren dat jij niet altijd iets kunt doen. Soms is er voor die ander zijn al genoeg. Het klinkt misschien lastig, maar door de situatie te aanvaarden zoals die is, creëer je ruimte om het van een andere kant te bekijken.
Zorg voor jezelf
Door het zorgen voor jouw naaste, ben je misschien wel geneigd jouw eigen behoeftes minder belangrijk te maken. Niet doen! Bedenk daarbij dat het goed zorgen voor jezelf niet alleen een positief effect heeft op jouw eigen welzijn, maar dat het hierdoor juist beter lukt er voor de ander te zijn. Cijfer jezelf dus niet weg en blijf ook jouw eigen leven leiden. Onderhoud contact met andere mensen en doe leuke dingen waarvan jij energie krijgt en waardoor je ontspant. Ontspanningsoefeningen kunnen hierbij helpen. Ook er af en toe over praten en je hart luchten bij mensen in je omgeving die je vertrouwt, lucht vaak erg op. Stel daarnaast grenzen naar je naaste toe. Geef aan waar je bij kan helpen en waarbij jij dat niet wil of kunt.
Heb aandacht voor kinderen in het gezin
Heb je kinderen en is je naaste met PTSS jouw partner of een ander kind in het gezin? Kinderen merken bijna altijd dat er iets aan de hand is, ook al lijkt dat soms niet zo. Leg ze uit wat er met hun vader/moeder of broer/zus aan de hand is en dat dit niet door hen komt. Uitleg helpt bij het ontwikkelen van strategieën om er goed mee om te kunnen gaan. Probeer het onderwerp bespreekbaar te houden binnen het gezin. Geef aan dat jouw kinderen erover mogen praten en vragen mogen stellen. Het is belangrijk dat kinderen gezien en gehoord worden door de ouders en dat gevoelens er mogen zijn. Zorg er ook voor dat je kinderen genoeg afleiding hebben buitenshuis, weg van de spanning.
Vraag hulp en neem hulp van anderen aan
Als naaste van iemand met PTSS, kan jij ook behoefte hebben aan ondersteuning. Betrek als het even lukt familie en vrienden of gemeenteleden bij de zorg. Heb jij het door de situatie moeilijk? Aarzel dan niet om professionele hulp te zoeken. Maak een afspraak bij jouw huisarts. Hij of zij kan je ondersteunen om op de been te blijven, je adviezen geven over hoe je het beste voor de ander zorgt en je doorverwijzen voor passende hulp als dat nodig is.
Zoek contact met andere naasten
Het delen van ervaringen met andere naasten zorgt meestal voor erkenning en ‘lucht’ om met de situatie om te gaan. Veel mensen vinden het steunend om te ervaren dat ze niet de enige zijn met iemand in hun omgeving met een psychische stoornis. Daarnaast kunnen anderen je misschien wel op weg helpen met de aanpak van problemen: de kans is groot dat een ander iets soortgelijks al eens eerder heeft meegemaakt. Kijk wat het beste aansluit bij jouw wensen. Bezoek een regioavond van Een Handreiking. Via de website Naasten in Kracht, vind je informatie, tips, inspiratie en steun. Vooral van elkaar. MIND Naasten Centraal biedt naast andere vormen van ondersteuning, contactgroepen op veel plaatsen in het land.
Iemand met een psychose heeft last van één of meerdere symptomen. Deze symptomen kunnen we onderverdelen in positieve symptomen en negatieve symptomen. Positieve symptomen gaan over verschijnselen die als het ware bij iemands manier van denken en doen komen, zoals hallucinaties, wanen en verward denken en handelen. Negatieve symptomen gaan over gedrag dat juist is verdwenen of minder is geworden.
Positieve symptomen
• Hallucinaties

Mensen die hallucineren, horen, zien, voelen, proeven of ruiken dingen die anderen niet waarnemen. Het horen van stemmen komt het meest voor. Vaak zijn het negatieve stemmen die opdrachten geven of commentaar op het gedrag of op de persoon zelf. Soms voelen mensen van alles aan of in het lichaam. Bijvoorbeeld dat ze door onzichtbare handen naar achter worden geduwd of dat er beestjes over hen heenlopen. Hallucinaties komen veel voor in de bevolking, zo heeft 1 op de 10 mensen ooit een stem gehoord. Maar een klein deel heeft er zoveel last van dat ze niet meer kan functioneren op het werk of in de sociale omgeving. Zij of hun naasten zoeken dan vaak hulp bij de GGZ.
• 

Wanen

Wanen zijn overtuigingen of gedachten die niet gedeeld worden door de omgeving. Iemand die wanen heeft, houdt vast aan deze denkbeelden, hoe onterecht of vergezocht ze ook zijn. Een thema dat veel voorkomt is het gevoel van onveiligheid. Bekende wanen zijn paranoïde wanen, waarbij mensen denken dat ze worden achtervolgd of vergiftigd. Iemand met een betrekkingswaan kan denken dat bepaalde gebeurtenissen, zoals berichten op de televisie of radio, speciaal voor hem of haar zijn bedoeld. Ook grootheidswanen zijn vrij bekend. Mensen die daaraan lijden, denken bijvoorbeeld dat ze afgezant van God zijn, de president van de Verenigde Staten of dat ze een speciale missie en speciale gaven hebben.


• Verward denken en handelen

In een psychose kan het denken chaotisch, te snel, of te langzaam verlopen. De persoon heeft moeite om gedachten te organiseren. De gedachten zijn onsamenhangend en moeilijk te sturen, waardoor iemand anders gaat praten en reageren, moeite heeft anderen te begrijpen en de kern in andermans verhaal te snappen. Het kan zijn dat iemand aan één stuk doorratelt, van de hak op de tak springt of de woorden van een ander precies nazegt. Daarnaast kan het gevoelsleven in de war zijn. Iemand kan gaan lachen of huilen op momenten die voor andere mensen niet goed te volgen zijn. Ook kunnen mensen zich tijdens een psychose angstig of somber voelen, snel boos worden of zich emotioneel uit balans voelen.
Negatieve symptomen
Voorbeelden van negatieve symptomen zijn: 
- weinig tot niet praten
- motivatieproblemen
- vervlakking van de uitdrukking van gevoelens
• Cognitieve achteruitgang
Mensen met een psychose ervaren ook vaak klachten met hun geheugen, concentratie en de manier waarop ze informatie verwerken. Dit noemen we cognitieve achteruitgang. Rondom de eerste psychose kan dit ontstaan. Soms keert het oude niveau terug en soms is deze achteruitgang in bepaalde mate blijvend. Het is vaak moeilijk om iemands cognitieve niveau vast te stellen. Want medicatiebijwerkingen en verminderde energie of motivatie (zoals bij negatieve symptomen) hebben er ook invloed op.
• Functioneren
Vooral de negatieve symptomen en cognitieve achteruitgang kunnen effect hebben op het functioneren. Voor de positieve symptomen geldt dat minder. Voor veel mensen met een psychotische stoornis is het een uitdaging om goed te functioneren op het gebied van sociale contacten, school en werk. Wanneer het lukt om dit te behouden of te verbeteren, is de kans op goed herstel beter.
• Voortekenen van een psychose
Als iemand een psychose heeft, blijken er achteraf in veel gevallen voortekenen te zijn geweest van een naderende psychose. Zoals lichte achterdocht, vage hallucinaties, de neiging om zich te isoleren, concentratieproblemen en minder goed presteren in het dagelijks leven. De meeste psychosen ontstaan langzaam. Tegenwoordig wordt geprobeerd om een voorstadium bij mensen op tijd te ontdekken en hen te helpen.
• Niet altijd ziektebesef
Iemand met een psychose vindt niet altijd dat hij of zij ziek is en hulp nodig heeft. Dit kan het moeilijk maken om een behandeling aan te gaan of vol te houden.
Lichamelijke oorzaken
Soms is er een duidelijke lichamelijke oorzaak aan te wijzen waardoor een psychose ontstaat. Zoals hoge koorts of een zware operatie. Ook vrouwen kunnen door hormonale schommelingen een zwangerschapspsychose of een postpartum psychose krijgen. Maar meestal is er niet één specifieke oorzaak aan te wijzen bij het ontstaan van een psychose en gaat het om een samenspel van factoren. Er wordt vanuit gegaan dat bepaalde genetische en omgevingsfactoren ervoor zorgen dat iemand een grotere kans heeft om een psychose te krijgen. Hieronder noemen we voorbeelden van genetische kwetsbaarheid en omgevingsfactoren.
Genetische kwetsbaarheid
Psychose komt voor in de directe familie of iemand heeft een genetische afwijking.
Omgevingsfactoren
Complicaties bij de geboorte, ingrijpende of traumatische gebeurtenissen (zoals misbruik, mishandeling, gepest zijn, het overlijden van een dierbare of een verbroken relatie), migrant zijn, opgroeien in de stad of opgroeien in een achterstandswijk. Ook drugsgebruik (vooral langdurig cannabisgebruik) kan bij mensen een psychose uitlokken.
Zowel voor de genetische als de omgevingsfactoren geldt: geen enkele factor is noodzakelijk om een psychose te ontwikkelen. Iemand kan dus psychotisch worden zonder iemand in de familie met psychose te hebben. Alle factoren vergroten slechts de kans.
De diagnose psychose wordt gesteld door een arts (bijvoorbeeld een psychiater of geriater) of psycholoog (bijvoorbeeld een gz-psycholoog of klinisch psycholoog). Diegene beschrijft in de diagnose details over de psychose kwetsbaarheid en gaat ook in op iemands krachten en veerkracht. Dit alles, samen met de voorkeuren van de cliënt, bepaalt de behandeling. De behandeling kan zich richten op het verminderen van klachten, het leren omgaan met kwetsbaarheden en het verbeteren van het functioneren. Ook besteedt de behandeling vaak aandacht aan het lichaam, de leefstijl, de identiteit, sociale contacten en veelvoorkomende andere klachten (zoals trauma, middelengebruik, en meer).
Klinische opname
Een klinische opname kan nodig zijn om de behandeling op te starten, omdat dit soms niet goed lukt als iemand thuis is. De opname kan ook helpen om de thuissituatie even te ontlasten of iemand en diens naasten even te beschermen tegen bepaalde gevolgen van de psychose.
Medicijnen en gespreksbehandelingen
Zowel medicijnen als gespreksbehandelingen zijn zinvol. Denk hierbij op de eerste plaats aan antipsychotische medicatie en cognitieve gedragstherapie. Dit werkt voor veel mensen goed bij hallucinaties en wanen. Maar het werkt niet voor iedereen, en dat is niet vooraf te voorspellen. Het is per persoon daarom vaak zoeken naar de beste behandeling met de minste bijwerkingen.
Aanvullende hulpvormen
Naast deze behandelvormen is het ook nuttig om lotgenotencontact te hebben, familie-interventies, steun bij het zoeken of volhouden van studie en werk en de nodige behandeling voor bijkomende problemen. Veel van deze behandelvormen blijven nuttig en behulpzaam, ook al is de psychose zelf voorbij. Het eigen leven vormgeven vanuit eigen regie is niet voor iedereen met psychosegevoeligheid vanzelfsprekend, maar moet zoveel mogelijk ondersteund worden door een breed pakket aan hulp.
Stimuleer hulp te zoeken
Twijfel je of jouw naaste last heeft van een psychose? Stimuleer de ander altijd om professionele hulp te zoeken. De kans op herstel is namelijk het grootst als psychotische verschijnselen in een vroeg stadium worden herkend en behandeld. Laat jouw naaste weten dat je om hem of haar geeft en bespreek jouw zorg. Geef aan dat het volgens jou een goed idee is om bij de huisarts langs te gaan. Dit is de eerste stap naar professionele hulpverlening. Hij of zij kan het als steunend ervaren als jij meegaat naar deze afspraak. Iemand met een psychose is niet altijd te overtuigen dat hij of zij hulp nodig heeft. Aandringen heeft dan geen zin. In contact blijven wel. Probeer in gesprek te blijven over waar jouw naaste de meeste last van heeft en bij het feit dat hij of zij steeds meer alleen komt te staan. En wat daarbij zou kunnen helpen.
Krijg inzicht in psychosegevoeligheid
Door je te verdiepen in de achtergronden, de symptomen en de aanpak van psychosegevoeligheid leer je wat een psychose inhoudt. Hierdoor begrijp je het wat beter en kan je beter met je naaste omgaan. Bij sommige behandelingen worden psycho-educatie en cursussen voor naasten aangeboden. Je krijgt dan informatie en voorlichting over psychose en tips en handvatten over hoe ermee om te gaan. Vaak is er ruimte om ervaringen uit te wisselen.
Blijf nauw betrokken
Als jouw naaste zich anders en vreemd gedraagt, is het belangrijk om zo goed mogelijk met hem of haar in contact te blijven. Voor jou zijn de stemmen of gedachten vreemd, maar jouw naaste ervaart ze echt. Ga er daarom niet tegenin en luister naar wat de ander zegt. Dit betekent niet dat je hem of haar overal gelijk in geeft. Creëer ruimte, zodat hij of zij zich open kan stellen. Stel vragen over zijn of haar gevoelens en gedachten. En vraag waar de ander behoefte aan heeft. Doe dit zonder jezelf op te dringen. Probeer je woordkeuze neutraal te houden en geef geen waardeoordeel. Het kan zijn dat jouw naaste het fijn vindt om gerustgesteld te worden. Bijvoorbeeld omdat hij of zij angstig is en het lastig vindt hier duidelijk over te vertellen. Als de ander zich door jou bedreigd voelt of geen interesse toont in wat jij vertelt, bedenk dan dat dit door de psychose komt. De ander is nu niet helemaal zichzelf.
Communiceer duidelijk en eerlijk
Jouw naaste kan door de psychose in de war zijn of het lastig vinden om zich te concentreren. Wil je hem of haar iets vragen of vertellen? Doe dit dan zo helder en kort mogelijk. Stel ook niet meerdere vragen tegelijk. Wees tegelijkertijd eerlijk als jij de ander niet goed volgt of begrijpt.
Help mee aan het opbouwen van structuur
Iemand die psychosegevoelig is, kan veel baat hebben bij structuur en een rustige vertrouwde omgeving. Dit zorgt voor houvast en overzicht. Na een psychose is het lastig om het dagelijkse leven weer op te pakken. Bied jouw naaste aan om te helpen bij het bedenken en volhouden van een dagindeling. Zoals iedere dag rond dezelfde tijd opstaan, eten en slapen. Ook school of werk, activiteiten in de vrije tijd of een behandeling kunnen bijdragen aan een dagstructuur. Daarnaast helpt het als jij je dagelijkse dingen blijft doen en van de ander verwacht dat hij of zij gewoon meedoet. Bovendien normaliseer je daarmee de wereld waarin je naaste leeft.
Werk samen met de hulpverlening
Uit onderzoek blijkt dat familie en naasten een belangrijke rol hebben in het verkleinen van de kans op een nieuwe psychose. De grootste kans op herstel is als cliënt, naaste en hulpverlener samenwerken. Dit noemen we triadisch werken. Deel met de hulpverlening alle informatie waarvan jij denkt dat dit belangrijk is. Bespreek hoe jij kan en wil bijdragen en wat jij daarbij aan ondersteuning nodig hebt. De triadekaart van MIND Ypsilon helpt hierbij. Ook kan je samen met jouw naaste en de hulpverlening een signaleringsplan of crisisplan opstellen. In een signaleringsplan staan de signalen die wijzen op een terugval. En op welke manier die te voorkomen is. In een crisisplan staat wat er wel of juist niet moet gebeuren bij een terugval. Deze plannen geven jouw naaste regie over de behandeling en jou duidelijkheid over jouw rol. Daarnaast staan er dingen in over onder andere herstel, ontwikkeling en het krijgen van steun.
Stel verwachtingen bij en heb aandacht voor wat goed gaat
Hoe graag je het zou willen, ga er niet vanuit dat een behandeling alles snel ‘oplost’. Vaak gaat het om een langer proces met vallen en opstaan. Psychosegevoeligheid is meestal niet volledig te verhelpen. Hulpverleners hebben hulpmiddelen, maar kunnen niet alles. Zo hangt het ook af van hoe actief de cliënt deelneemt aan de behandeling. Heb ook aandacht voor dingen die goed gaan en benoem ze. Moedig eigen initiatief aan en wees blij met kleine stappen. Jouw naaste kan (tijdelijk) veranderen door een psychose. Daar mag je verdrietig om zijn.
Bedenk dat iemand niet de psychose is
Hoewel een psychose ingrijpend is, is iemand niet zijn aandoening. Natuurlijk maakt de stoornis onderdeel van hem of haar uit, maar de ander is nog zoveel meer. Bijvoorbeeld moeder of vader, zoon of dochter. Het kan helpen wanneer jij dit af en toe uitspreekt.
Zorg goed voor jezelf
Zorg in de eerste plaats goed voor jezelf. Want als jij je goed voelt, kan je er beter voor de ander zijn. Cijfer jezelf niet weg en blijf dingen doen waarvan je energie krijgt en ontspant. Ontspanningsoefeningen kunnen hierbij helpen. Onderhoud ook het contact met anderen. Erover praten lucht op.
Geef je grenzen aan
Goed voor jezelf zorgen kan niet zonder je grenzen aan te geven. Maak duidelijk wat je wel en wat je niet kan of wil. Maar ook wat jij van de ander verwacht en stel kaders. Het is misschien even wennen, maar het stellen van grenzen helpt je mentaal gezond te blijven. Naast het stellen van jouw grenzen, is het net zo belangrijk om ze te bewaken. Stel dus grenzen die je waar kan maken. Je grenzen mogen anders zijn bij verschillende fases van je naaste. Midden in een heftige psychose stel je de grenzen misschien anders dan wanneer je naaste niet meer in de psychose zit, maar bijvoorbeeld wel erg inactief is. Gevaarlijk of zeer onaangenaam gedrag moet je altijd blijven begrenzen.
Heb aandacht voor kinderen in het gezin
Zijn er kinderen in het gezin? Zijn er broers en zussen? Of is je naaste met psychosegevoeligheid je partner en hebben jullie kinderen? Kinderen merken bijna altijd dat er iets aan de hand is, ook al lijkt dat soms niet zo. Leg uit wat er met hun broer/zus of vader/ moeder aan de hand is. Vertel dat dit niet door hen komt. Uitleg draagt bij aan het ontwikkelen van strategieën om er goed mee om te gaan. Geef aan dat jouw kinderen erover mogen praten en vragen mogen stellen. Het is belangrijk dat kinderen gezien en gehoord worden door de ouders en dat gevoelens er mogen zijn. Zorg ervoor dat je kinderen genoeg afleiding hebben buitenshuis, weg van de spanning. Blijf met het hele gezin leuke dingen ondernemen en heb aandacht voor de verhalen en behoeftes van je kinderen. Zo zorg je ervoor dat niet alles om de psychosegevoeligheid draait.
Vraag hulp en neem hulp van anderen aan
Als naaste kan jij ook behoefte hebben aan ondersteuning. Vind je het lastig om anderen om hulp te vragen? Weet dat in de meeste gevallen vrienden en familieleden graag helpen. Heb jij het door de situatie moeilijk? Aarzel dan niet om professionele hulp te zoeken. Voor kinderen in het gezin kan preventieve hulp helpen met de situatie om te leren gaan. Naar de huisarts gaan is de eerste stap om professionele hulp te vragen. Jouw huisarts kan je ondersteunen om op de been te blijven en je adviezen geven over hoe je het beste voor je naaste zorgt. Hij of zij verwijst je door voor passende hulp als dat nodig is. Ga ook bij lichamelijke of ‘vage’ klachten op tijd naar de huisarts. Heeft de situatie effect op je werk of opleiding? Praat erover met je werkgever of decaan/ zorgcoördinator van je school of opleiding. Vraag om begrip en praktische ondersteuning.
Zoek contact met andere naasten
Het delen van ervaringen met andere naasten zorgt vaak voor erkenning en ‘lucht’ om met de situatie om te gaan. Veel mensen vinden het steunend om te ervaren dat ze niet de enige zijn. Daarnaast kunnen anderen je misschien op weg helpen met de aanpak van problemen. De kans is groot dat een ander iets soortgelijks heeft meegemaakt. Bezoek bijvoorbeeld een regioavond van Een Handreiking. Via de website Naasten in Kracht vind je informatie, tips, inspiratie en steun. Vooral van elkaar. Op de website van MIND Ypsilon bind je informatie over lotgenotencontact.
Moeilijk te herkennen
Mensen met borderline zijn vaak spontaan en kunnen gemakkelijk contacten leggen. Daardoor kunnen ze heel succesvol, aantrekkelijk en sociaal overkomen. Onderliggende angsten blijven zo verborgen. De stoornis gaat vaak gepaard met andere psychische problemen, zoals depressie, angststoornis, eetstoornis, posttraumatische stress of verslaving. Daardoor wordt de diagnose borderline niet snel gesteld. Daar komt bij dat de ene persoon met borderline erg expressief en impulsief is, de ander juist extreem introvert en depressief.
Borderline komt meestal geleidelijk tot uiting tussen het zeventiende en vijfentwintigste jaar. In die periode gaan mensen een zelfstandig leven opbouwen, met allerlei nieuwe contacten. Mensen met borderline hebben vaak grote moeite met het opbouwen van stabiele relaties. Maar heftige emoties en snelle veranderingen horen ook bij de leeftijdsfase. Dit maakt dat borderline niet gemakkelijk te herkennen is.
Impulsiviteit
Iemand met borderline kan zich halsoverkop in een nieuwe relatie storten of na het lezen van een interessante vacature plotseling van baan veranderen. Zonder goed na te denken over de gevolgen van zo’n beslissing. Bij die impulsiviteit hoort ook geen maat kunnen houden.
Stemmingswisselingen
De stemming kan gemakkelijk omslaan van somberheid en angst in gespannen opwinding of andersom. Iemand met borderline kan ‘overgevoelig’ reageren op gebeurtenissen en uitspraken. Een ogenschijnlijk onschuldige opmerking kan tot een woede-uitbarsting leiden. Korte tijd later gevolgd door een vrolijke bui, alsof er niets is gebeurd.
Zwart-wit denken
Bij borderline wordt de wereld opgedeeld in uitersten: zwart en wit, goed en slecht, mooi en lelijk, alles of niets. Er bestaan geen grijstinten. Iemand is of fantastisch leuk of onuitstaanbaar. De mening over één en dezelfde persoon kan in korte tijd helemaal omslaan.
Extreme verlatingsangst
Mensen met borderline hebben een vaak grote behoefte aan intieme relaties, maar zijn daar tegelijkertijd bang voor. Ze zijn extreem bang om in de steek gelaten te worden. Ze stellen mensen daarom voortdurend op de proef. Zo testen ze als het ware of en wanneer iemand hen in de steek laat. Op zich neutrale uitspraken of acties leggen ze al snel uit als een persoonlijke afwijzing. Mensen met borderline leggen vaak makkelijk contacten. Maar hun verwachtingen zijn zo hooggespannen dat niemand eraan kan voldoen. Alleen zijn vinden ze vaak erg moeilijk. Het kan hen in grote paniek brengen. Ze eisen daarom iemands aandacht en liefde volledig op. Hun relaties zijn vaak heftig, maar kort.
Zelfbeschadiging
Veel mensen met borderline beschadigen zichzelf. Ook gedachten over of pogingen tot zelfdoding komen veel voor.
Identiteitsproblemen
Mensen met borderline hebben vaak weinig zelfvertrouwen en een negatief zelfbeeld. Ze zijn buitengewoon gevoelig voor opmerkingen die ze als kritiek ervaren. Ze twijfelen constant over wat ze zullen aanpakken en wat ze met hun leven willen.
Dissociatieve verschijnselen
Mensen met borderline kunnen momenten van vervreemding hebben. Dat is een gevoel van ‘er niet echt te zijn’ of een sterk en beangstigend gevoel van innerlijke leegte. Soms weten ze even echt niet wat ze gedaan hebben of hoe ze ergens zijn gekomen.
Psychotische verschijnselen
Soms krijgen mensen met borderline last van psychotische verschijnselen, zoals in de war of achterdochtig zijn en stemmen horen. Deze verschijnselen kunnen enkele uren of dagen duren.
Biologische factoren
De belangrijkste biologische factor is aanleg. Impulsief gedrag, heftige emoties en stemmingswisselingen kunnen in aanleg aanwezig zijn. Dit heeft te maken met de verwerking van prikkels in de hersenen.
Psychische en sociale factoren
Psychische en sociale factoren spelen eveneens een belangrijke rol bij borderline, met name ingrijpende ervaringen en gevoelens van grote onveiligheid in de kindertijd. Om die reden hebben mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis vaak moeite anderen te vertrouwen. Het gevoel van onveiligheid kan een duidelijk aanwijsbare oorzaak hebben, zoals lichamelijke verwaarlozing, mishandeling, seksueel misbruik of een scheiding van de ouders. Maar het kan ook minder duidelijk zijn waar het onveilige gevoel vandaan komt, bijvoorbeeld wanneer er sprake was van emotionele verwaarlozing of wanneer een gebeurtenis of persoon onbewust als onveilig ervaren is.
Iemand met borderline heeft meestal het meeste baat bij een ambulante of poliklinische behandeling. Een tijdelijke opname in een psychiatrisch ziekenhuis is noodzakelijk wanneer de spanningen te hoog oplopen, de persoon zichzelf ernstig verwondt, gevaarlijk gedrag vertoont of de neiging heeft tot zelfdoding. Hiertoe wordt besloten in samenspraak met de persoon zelf, de huisarts, de behandelaar en vaak ook de familie.
Vertrouwensrelatie
De behandeling richt zich allereerst op het opbouwen van een stabiele vertrouwensrelatie tussen de persoon zelf en de behandelaar. Voldoende tijd nemen en geduld hebben zijn hiervoor van groot belang. Want ook in het contact met de behandelaar blijft angst voor verlating en voor hechting, zwart-wit oordelen en te hoge verwachtingen bestaan. Duidelijke afspraken over bereikbaarheid van de behandelaar, de frequentie en duur van behandeling en over beoogde doelen zijn dan ook belangrijk.
Inzicht, acceptatie en evenwicht
In de volgende fase van de behandeling staan inzicht geven in de borderline persoonlijkheidsstoornis, acceptatie en het creëren van evenwicht en stabiliteit centraal. De relatie met de therapeut vormt de basis waarop de persoon zelf kan werken aan andere relaties, het denken in uitersten en de angst om alleen te zijn. Ook verschillende vormen van gedragstherapie, individueel of in groepsverband, kunnen zinvol zijn. Gezins- of relatietherapie kan het contact met de omgeving verbeteren. Psychomotorische therapie of vaardigheidstraining emotie regulatie (VERS) kan ertoe bijdragen goed om te gaan met spanningen en woede. Ook zijn gespecialiseerde psychologische behandelingen ontwikkeld die positieve resultaten laten zien. Een van die behandelingen is schematherapie.
Medicijnen
Bij de behandeling van de borderline persoonlijkheidsstoornis zijn medicijnen een belangrijk hulpmiddel. Ze verminderen een aantal borderline-verschijnselen. Kalmerende medicijnen worden het meest voorgeschreven. Ook worden regelmatig antipsychotica voorgeschreven. Deze verminderen de impulsiviteit, de heftige emoties, zoals angst en depressiviteit en de psychotische verschijnselen zoals verwardheid en stemmen horen. Antidepressiva kunnen helpen bij langdurige somberheid en grote impulsiviteit. Soms worden medicijnen voorgeschreven om de stemmingswisselingen te verminderen, bijvoorbeeld lithium of carbamazepine.
Krijg inzicht in de borderline
Door je te verdiepen in de achtergronden, de symptomen en de aanpak van een borderline stoornis, leer je meer over wat de stoornis inhoudt en zal je jouw naaste wat beter begrijpen. Dit kan je helpen om er beter mee om te gaan.
Er zijn een aantal organisaties/websites waar meer informatie te vinden is over Borderline, zoals Naaste in kracht, Stichting Borderline.
Zorg voor jezelf
Zorg in de eerste plaats goed voor jezelf. Want als jij je goed voelt, kan je er beter voor de ander zijn. Cijfer jezelf niet weg en blijf leuke dingen doen waardoor je energie krijgt en je ontspant. Onderhoud ook het contact met anderen. Af en toe erover praten kan al erg opluchten. Vermijd de stoel van hulpverlener Als je merkt dat je naaste het moeilijk heeft, kan je geneigd zijn te willen helpen met oplossingen, tips en adviezen. Onthoud dat jij niet zijn of haar hulpverlener bent. Het is goed om op jouw manier te helpen en te steunen, maar neem geen taken over die eigenlijk bij de hulpverlening horen. Hulpverleners zijn hiervoor opgeleid en zo houd jij jouw relatie met je dierbare gezond. Bovendien zou je hiermee een veel belangrijkere rol opgeven, bijvoorbeeld die van broer of partner.
Ga met elkaar in gesprek
Wil je graag een gesprek voeren? Doe dit dan op een moment dat de ander niet al overspoeld wordt door emoties. Stel vragen zonder je op te dringen. Probeer je woordkeuze neutraal te houden en geef geen waardeoordeel. Mensen die zich beoordeeld voelen gaan vaak in de verdediging en dit maakt het lastig om een goed gesprek te voeren. Bagatelliseer de heftige emoties van de ander niet. Bedenk je dat deze heftige emoties deel uitmaken van de problematiek. Vraag bijvoorbeeld wat het voor de ander betekent zich zo te voelen. Kijk wat jouw reactie doet. Onbedoeld hebben opmerkingen soms een verkeerde uitwerking. Kijk of je anders kan reageren. Aansluiten bij de woorden die jouw naaste zelf gebruikt, kan hierbij helpen. Geef hierbij gerust aan dat jij je best doet en dat het af en toe even zoeken is hoe je het beste kan reageren. Merk je dat het gesprek nergens toe leidt, geef dit dan aan en verlaat het gesprek. Betrek het borderline gedrag van de ander niet op jezelf en ga er niet in mee. Als jouw naaste heel erg verdrietig of boos is, is het mogelijk dat dit door de borderline komt. Het heeft dus niets met jou te maken.
Geef je grenzen aan
Het is misschien even wennen, maar het stellen van grenzen helpt je mentaal gezond te blijven. Dat is fijn voor jezelf en het geeft je ruimte om er juist beter voor de ander te zijn. Naast het stellen van jouw grenzen, is het net zo belangrijk om ze vervolgens ook vol te houden. Stel dus grenzen die je ook waar kunt maken. Het kan nodig zijn om je grenzen meerdere keren te moeten aangeven. Het stellen van grenzen kan tot heftige reacties leiden bij jouw naaste. Probeer rustig uit te leggen, dat dit uiteindelijk het beste is voor iedereen. Doe dit vanuit de ik-vorm en gebruik heldere, eenvoudige zinnen. Bedenk dat iemand niet de borderline is. Hoewel iemand met borderline overspoeld kan raken met emoties en te maken kan krijgen met lastige situaties, betekent dit niet dat diegene de stoornis is. Natuurlijk maakt de stoornis onderdeel van hem of haar uit, maar de ander is nog zoveel meer. Bijvoorbeeld een moeder of vader, zoon of dochter. Het kan de ander helpen wanneer jij dit ook af en toe naar hem of haar uitspreekt.
Stel verwachtingen bij en accepteer
Hoe graag je het zou willen, ga er niet van uit dat een behandeling alles snel ‘oplost’. Vaak gaat het om een langer proces met vallen en opstaan. Door niet te hoge verwachtingen en eisen te hebben, leg je niet te veel druk op de schouders van de ander. Jouw naaste kan (tijdelijk) veranderen door de borderline. Daar mag je verdrietig om zijn. Het klinkt misschien lastig, maar door de situatie te aanvaarden zoals die is, creëer je ruimte om problemen van een andere kant te bekijken.
Heb aandacht voor kinderen in het gezin
Heb je kinderen en is je naaste met borderline jouw partner of een ander kind in het gezin? Kinderen merken bijna altijd dat er iets aan de hand is, ook al lijkt dat soms niet zo. Leg ze uit wat er met hun vader/moeder of broer/ zus aan de hand is. Als er een crisis is, vertel je kinderen dan dat dit niet door hen komt. Uitleg helpt bij het ontwikkelen van strategieën om er goed mee om te kunnen gaan. Probeer het onderwerp ook bespreekbaar te houden binnen het gezin. Geef aan dat jouw kinderen er over mogen praten en vragen mogen stellen. Het is belangrijk dat kinderen gezien en gehoord worden door de ouders en dat gevoelens er mogen zijn. Zorg er ook voor dat je kinderen genoeg afleiding hebben buitenshuis, weg van de spanning.
Vraag hulp en neem hulp van anderen aan
Als naaste van iemand met borderline, kan jij ook behoefte hebben aan ondersteuning. Het kan helpen om je sociale netwerk in kaart te brengen, zodat je weet wie je wanneer om hulp kan vragen. Heb jij het door de situatie moeilijk? Aarzel dan niet om professionele hulp te zoeken. Voor kinderen in het gezin kan preventieve hulp helpen met de situatie om te leren gaan. Naar de huisarts gaan is een eerste stap om professionele hulp te vragen. Jouw huisarts kan je ondersteunen om op de been te blijven en je adviezen geven over hoe je het beste voor je naaste zorgt. Hij of zij kan je doorverwijzen voor passende hulp als dat nodig is. Heb je lichamelijke of ‘vage’ klachten, ga dan ook op tijd naar de huisarts. Heeft de situatie effect op je werk of opleiding? Praat erover met je werkgever of decaan/ zorgcoördinator van je school of opleiding. Vraag om begrip en praktische ondersteuning. Als je het fijn vindt, neem dan een collega of studiegenoot in vertrouwen en vraag om steun. Deel ook binnen de kerkelijke gemeente je zorgen en vraag pastorale begeleiding.
Zoek contact met andere naasten
Het delen van ervaringen met andere naasten zorgt vaak voor erkenning en ‘lucht’ om met de situatie om te gaan. Veel mensen vinden het steunend om te ervaren dat ze niet de enige zijn. Daarnaast kunnen anderen je misschien wel op weg helpen met de aanpak van problemen: de kans is groot dat een ander iets soortgelijks al eens eerder heeft meegemaakt.
Vereniging Een Handreiking biedt regelmatig lotgenotencontact aan. Neem voor meer informatie hierover contact op via het contactformulier.
Lichamelijke burn-out klachten
Psychische burn-out klachten
Bij een burn-out ben je opgebrand. Je lichaam en je geest voelen totaal uitgeput. Een burn-out komt doordat je voor een lange tijd veel stress ervaart, die steeds erger wordt.
Stress is ongezond als je te lang spanning voelt en je geen tijd kunt of wilt nemen voor ontspanning. Die spanning kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld door veel eisen
vanuit je werk, school, in je persoonlijk leven of een combinatie hiervan. Veelvoorkomende situaties die helpen bij het ontstaan van een burn-out zijn:
Persoonlijkheid
Of iemand een burn-out krijgt, hangt af van de persoon en van de situatie. De situatie alleen is niet doorslaggevend. Zeker zo belangrijk is de vraag hoe iemand tegen die situatie aankijkt en ermee omgaat. Dit heeft alles te maken met persoonlijkheid: iedereen reageert anders op stress. Een reorganisatie op het werk kan de ene persoon bijvoorbeeld veel spanningsklachten geven, terwijl een ander zich er niet druk om maakt.
Andere factoren
Een andere risicofactor voor het krijgen van een burn-out is als omstandigheden zich opstapelen. Bijvoorbeeld: op je werk is een reorganisatie aan de gang waar je veel spanning van hebt. Dan wordt thuis je kind erg ziek. En dan gaat ook nog het dak lekken. Zo’n combinatie van spanningen kan je dan te veel worden. Of deze situatie werkelijk voor overbelasting zorgt, ligt ook aan de invloed die je zelf op de situatie kan hebben. Of het gevoel invloed te kunnen hebben op de situatie.
Denk je dat je last hebt van een burn-out? Ga dan als eerst naar je huisarts of je bedrijfsarts. Deze stelt vast of je een burn-out hebt. Een burn-out valt gelukkig goed te behandelen. Wanneer je goed rust neemt, zullen je klachten uiteindelijk vanzelf verminderen.
De volgende activiteiten kunnen je helpen bij het herstellen van een burn-out:
Breng je stress in kaart
Om herhaling te voorkomen, is het erg belangrijk om voor jezelf in kaart te brengen welke omstandigheden tot zoveel stress hebben geleid.
Misschien is het een combinatie van meerdere factoren. Als je weet wat je klachten veroorzaakt, kun je daar een passende oplossing bij zoeken. Je huisarts, een bedrijfsarts of een psycholoog kan je hierbij helpen.
Cognitieve gedragstherapie
Als na zes weken je klachten niet minder zijn, kan je kiezen voor een behandeling. Bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie. Bij cognitieve gedragstherapie onderzoek je hoe je gedachten samenhangen met je gevoelens en gedrag. Je leert hoe je gedachten, die je ongewenste gevoelens geven, om kunt buigen naar gedachten die je wel gewenste gevoelens geven.
Beweeg
Bewegen helpt voor je mentale gezondheid.
Geen medicijnen
Medicijnen zijn meestal geen onderdeel van de behandeling van een burn-out. Deze worden hooguit twee weken voorgeschreven wanneer je veel last hebt van symptomen die je hinderen in je functioneren, zoals slaapproblemen.
Je wilt je naaste graag helpen, en praten over de overspannenheid, maar dat is niet altijd even gemakkelijk. Bijvoorbeeld omdat je bang bent de verkeerde dingen te zeggen. Enkele tips voor het starten van een goed gesprek:
Met name de eerste vijf verschijnselen komen veel voor wanneer je ouder bent en een depressie hebt:
Een depressie heeft niet één duidelijke oorzaak, maar ontstaat door een combinatie van biologische, sociale en psychische factoren. Bij ouderen kan een depressie onder meer een lichamelijke oorzaak hebben, worden veroorzaakt door medicijngebruik of samenhangen met vormen van dementie.
Biologische factoren
Een belangrijke biologische factor is erfelijkheid: in sommige families komen depressies vaker voor dan in andere. Ook het gebruik van bepaalde stoffen, zoals hormonen, medicijnen en alcohol, kan het ontstaan van een depressie uitlokken. Een biologische factor die een rol speelt wanneer je ouder bent, is invaliditeit of ziekte. Als je lijdt aan een van de volgende ziekten loop je een grotere kans een depressie te krijgen:
De depressie is dan direct het gevolg van de ziekte, maar ook het verlies van mogelijkheden en verandering van levensperspectief spelen mee.
Sociale factoren
Sociale factoren, met name verdrietige of schokkende gebeurtenissen, kunnen een depressie oproepen. Een voorbeeld is het overlijden van een partner, familielid of vriendin. Ook ingrijpende veranderingen zoals pensionering of verhuizing naar een verzorgingshuis, kunnen je kwetsbaarder maken voor een depressie. Dat geldt nog meer wanneer je jouw oude sociale contacten moet missen of wanneer je niet kan wennen aan jouw nieuwe omgeving.
Psychische factoren
Persoonlijke eigenschappen zijn van invloed op het wel of niet krijgen van een depressie. Bijvoorbeeld het vermogen om problemen op te lossen, verdriet te verwerken en steun te vragen.
Afhankelijk van de ernst van de klachten kan een arts eerst adviseren te gaan bewegen of een cursus te volgen, bijvoorbeeld ‘omgaan met depressie bij ouderen’.
In veel plaatsen bestaan speciale therapiegroepen en cursussen voor ouderen. Deelnemers leren praktisch te werken aan het tegengaan van de depressie. Het contact met lotgenoten in deze groepen biedt herkenning en steun. Veel mensen knappen daar van op. Mocht dit niet het geval zijn dan kan worden overgegaan op psychotherapie en/of behandeling met medicijnen.
Cognitieve gedragstherapie
Cognitieve gedragstherapie is een vorm van psychotherapie die wordt aangeraden bij depressie. Je huisarts kan je ook een combinatie adviseren van medicijnen en psychotherapie. Bij veel mensen met een seizoensgebonden depressie zorgt lichttherapie voor positieve resultaten. Bij een zeer ernstige depressie die lang duurt en waarbij behandeling niet helpt, wordt soms moderne Electro Convulsie Therapie (ECT) gebruikt. Een depressie kan, soms na maanden, soms na jaren, weer terugkomen. Dit overkomt bijna de helft van de mensen die depressief zijn geweest. Een goede behandeling kan de kans op terugkeer van de depressie verkleinen.
Medicijnen
De antidepressiva die veelal worden voorgeschreven, beïnvloeden het evenwicht van de stoffen
in het lichaam die gevoelens en stemmingen bepalen. Bij meer dan de helft van de mensen leiden deze medicijnen tot vermindering van de klachten. Dit effect is merkbaar vanaf vier tot zes weken na het begin van het gebruik. De omgeving ziet vaak al eerder veranderingen. Voor een goed resultaat is het belangrijk de medicijnen langere tijd te gebruiken, zeker zes tot negen maanden. Daarna is het belangrijk het gebruik stap voor stap en in overleg met de behandelaar af te bouwen, in verband met mogelijke onttrekkingsverschijnselen.
Antidepressiva zijn niet verslavend. Ze hebben wel bijwerkingen, zoals sufheid, slaperigheid, duizelingen of hoofdpijn. Deze verschillen per gebruiker en per soort en verdwijnen meestal na verloop van tijd.
Totdat de antidepressiva beginnen te werken, kan de arts kalmerings- of slaapmiddelen voorschrijven. Er wordt aangeraden om bij ouderen zeer terughoudend te zijn met het voorschrijven van kalmerings- of slaapmiddelen omdat het de kans op vallen vergroot. De middelen werken direct en helpen tegen slapeloosheid, angstgevoelens, spanning en onrust. Het gebruik van deze medicijnen wordt bij voorkeur beperkt tot enkele weken. Meestal zijn ze daarna ook niet meer nodig.
Informatie en hulp
Wanneer je je zorgen maakt over je depressieve gevoelens en een aantal verschijnselen van depressie herkent, kunt je het beste contact opnemen met de huisarts. Vind je dat moeilijk, vraag dan of iemand met je meegaat, bijvoorbeeld een vriend(in) of een familielid.
Krijg inzicht in depressie Wanneer iemand in je omgeving een depressie heeft, is het belangrijk om te begrijpen wat een depressie is. Psycho-educatie, de voorlichting die huisartsen en ggz-instellingen geven, is ook voor naasten handig. Je leert dan meer over wat een depressie is, wat je kan verwachten van het verloop, welke behandelmogelijkheden er zijn en wat iemand er zelf aan kan doen.
Bied steun Steun jouw naaste door betrokken te zijn en interesse te tonen. Is jouw naaste niet jouw partner of gezinslid? Ga langs of bel op. Dit helpt vaak, ook als jouw naaste dit niet direct laat blijken als je op bezoek komt. Luister en toon begrip. Neem de gevoelens van degene met een depressie serieus, ontken ze niet en probeer ze niet kleiner te maken dan ze zijn. Probeer de problemen niet weg te praten of jouw naaste op te vrolijken. Die gevoelens zijn er nu eenmaal, en ze kleiner willen maken werkt juist vaak averechts. Maak wel duidelijk dat de ander op je kan rekenen. Weet je niet wat je moet zeggen of doen? Dan kan je dat zeggen. En wie weet komt je naaste zelf met iets wat voor diegene werkt. Stimuleer om hulp te zoeken Besef dat jij weinig aan de depressie kan veranderen en dat jouw naaste hulp nodig heeft als dit nog niet het geval is. Stimuleer daarom om professionele hulp te zoeken. Laat de ander weten dat je om diegene geeft en bespreek jouw zorg. Geef aan dat het volgens jou een goed idee is om bij de huisarts langs te gaan. Dit is de eerste stap naar professionele hulpverlening. Jouw naaste kan het als steunend ervaren als jij meegaat naar deze afspraak. Het kan voor iemand met depressie moeilijk zijn om te bidden en Bijbellezen. Bied aan dit samen met hem of haar te doen.
Vermijd de stoel van hulpverlener Als je merkt dat je naaste het moeilijk heeft, kan je geneigd zijn te willen helpen met oplossingen,
tips en adviezen. Onthoud dat jouw naaste zich waarschijnlijk veel beter gehoord voelt als jij in plaats daarvan écht luistert. Neem geen taken over die eigenlijk bij de hulpverlening horen. Hulpverleners zijn hiervoor opgeleid en zo houd jij jouw relatie met je dierbare gezond. Bovendien zou je hiermee een veel belangrijkere rol opgeven, bijvoorbeeld die van echtgenoot of kind.
Bied praktische hulp Iemand met een depressie heeft vaak moeite met de dagelijkse dingen, zoals het huishouden, boodschappen doen, administratie bijhouden et cetera. Door op die gebieden hulp aan te bieden, kan je een waardevolle steun zijn. Of ga samen iets eenvoudigs doen, bijvoorbeeld wandelen of boodschappen doen.
Stel verwachtingen bij en accepteer Hoe graag je het zou willen, ga er niet vanuit dat een behandeling alles snel oplost. Vaak gaat het om een langer proces met vallen en opstaan. Door niet te hoge verwachtingen en eisen te hebben, leg je niet te veel druk op de schouders van de ander. Jouw naaste kan (tijdelijk) veranderen door de depressie. Daar mag je verdrietig om zijn. Probeer te accepteren dat jij niet altijd iets kan doen. Soms is er voor de ander zijn al genoeg.
Zorg goed voor jezelf Zorg in de eerste plaats goed voor jezelf. Want als jij je goed voelt, lukt het je beter er voor de ander te zijn. Cijfer jezelf niet weg en blijf leuke dingen doen, waardoor je energie krijgt en je ontspant. Ontspanningsoefeningen kunnen hierbij fijn zijn. Onderhoud ook het contact met anderen. Af en toe erover praten lucht vaak erg op. Betrek als het even lukt (andere) familieleden en vrienden bij de zorg voor je naaste, zodat je het niet alleen hoeft te doen. Bij het goed zorgen voor jezelf hoort ook het aangeven waarbij je wel en niet kan helpen.
Zoek steun voor jezelf Leven met iemand die een depressie heeft, kan ingewikkeld en zwaar zijn. Vaak komen er ook nog praktische taken bij die je moet overnemen. Je kan daarom ook zelf behoefte hebben aan steun. Aarzel niet om zelf professionele hulp te zoeken. Maak een afspraak met je huisarts. De huisarts ondersteunt je om op de been te blijven, geeft je adviezen over hoe je het beste voor je naaste zorgt. Vraag om pastorale steun in uw kerkelijke gemeente. Heeft de situatie effect op je werk? Praat erover met je werkgever. Vraag om begrip en praktische ondersteuning.
Zoek contact met andere naasten Wist je dat er ook voor naasten lotgenotengroepen zijn? Zo’n groep komt op regelmatige tijden bij elkaar. Je wisselt ervaringen uit en beseft dat je niet de enige bent met problemen en vragen. Je geeft elkaar informatie en tips. En je ondersteunt elkaar, al is het alleen maar doordat je elkaar begrijpt. Samen relativeer je soms even de moeilijkheden. Informeer ook naar de mogelijkheden binnen Een Handreiking.
Geen uitweg meer zien Mensen die erg depressief zijn, kunnen veel aan de dood denken. Het leven kan uitzichtloos, zinloos en ellendig lijken. Mensen die zich zo voelen, besluiten soms een einde te maken aan hun leven. Ze zien dit als enige oplossing om van al hun pijn en problemen af te komen. Vaak vinden mensen het moeilijk om erover te praten. Het is heel belangrijk om dat wel te doen als je iemand kent van wie je vermoedt dat diegene aan zelfdoding denkt. Maak je je zorgen om iemand? Breng deze allereerst in gebed bij de Heere. Maar maak ook gebruik van hulp. 113 Zelfmoordpreventie is er voor je. Op 113.nl kan je direct en anoniem in contact komen met hun hulpverleners.
Als je een dwangstoornis hebt, heb je last van dwanggedachten en/of dwanghandelingen. Dit gaat gepaard met angst, walging of een ander naar gevoel en heeft een grote invloed op je leven. De gedachten en handelingen kosten je veel tijd en maken het moeilijk om goed te kunnen functioneren.
Wat zijn dwanggedachten (obsessies)?
Dwanggedachten zijn gedachten die steeds terugkomen. Dit wordt ook wel obsessies genoemd. Ze worden ervaren als opdringerig en moeilijk los te laten en zorgen ervoor dat je je bang, gespannen of onrustig voelt. Mensen die deze gedachten hebben, proberen ze vaak te negeren of tegen te houden. Dat lukt bijna nooit. Soms lijken de obsessies alleen te stoppen door een bepaalde handeling uit te voeren. De dwanggedachten kunnen overal over gaan.
Wat zijn dwanghandelingen (compulsies)?
Dwanghandelingen zijn acties die iemand niet kan laten. Zoals ordenen, controleren en handen wassen. Mensen met een dwangstoornis voelen zich als het ware gedwongen dit te doen om zo de angst, onrust of een gevreesde situatie te voorkomen. De handelingen zijn duidelijk overdreven of niet passend bij het gevaar dat iemand wil voorkomen.
Voorbeelden van dwanghandelingen
Ook kunnen dwanghandelingen onzichtbaar zijn voor anderen, doordat ze in gedachten worden uitgevoerd.
Er is niet één oorzaak aan te wijzen waardoor een dwangstoornis ontstaat; wel zijn er verschillende risicofactoren. Een dwangstoornis ontstaat meestal door een combinatie van erfelijkheid, lichamelijke oorzaken, wat iemand meemaakt in het leven en persoonlijke eigenschappen.
Erfelijkheid
Erfelijkheid speelt een belangrijke rol bij de dwangstoornis. Dit betekent dat dwangstoornissen in de familie van mensen met een dwangstoornis veel vaker voorkomen dan in de familie van mensen zonder een dwangstoornis. Maar niet erfelijke factoren spelen ook een belangrijke rol.
Lichamelijke oorzaken
Sommige mensen hebben meer aanleg voor een dwangstoornis. Dit komt bijvoorbeeld doordat bepaalde processen in hun hersenen anders lopen dan bij mensen zonder psychische klachten. Ook kan een lichamelijke ziekte, een infectie of het gebruik van sommige medicijnen van invloed zijn op het ontstaan van een dwangstoornis.
Wat iemand meemaakt in het leven
Een dwangstoornis kan ontstaan na een periode met stressvolle omstandigheden en gebeurtenissen of het krijgen van meer verantwoordelijkheden. Bijvoorbeeld na de geboorte van een kind of bij een nieuwe baan. Of tijdens een periode van werkeloosheid en armoede. Ook kunnen traumatische gebeurtenissen en onveiligheid in de kindertijd een rol spelen. Maar er is geen duidelijk bewijs dat het meemaken van traumatische gebeurtenissen tijdens de jeugd de kans op het ontwikkelen van een dwangstoornis verhoogt. Het komt ook voor dat een dwangstoornis ontstaat terwijl er geen bijzonder stressvolle gebeurtenissen plaatsvonden in iemands leven.
Persoonlijke eigenschappen
Bepaalde persoonlijke eigenschappen kunnen mensen extra vatbaar maken voor het krijgen van een dwangstoornis. Bijvoorbeeld snel angstig zijn of veel behoefte hebben aan veiligheid en controle. Maar ook mensen die niet snel angstig zijn kunnen een dwangstoornis krijgen.
Nadat de diagnose dwangstoornis door een professional is gesteld, kan er gestart worden met een passende behandeling. Een dwangstoornis wordt behandeld met een psychologische behandeling, met medicijnen of met een combinatie van beide.
Psychologische behandeling bij dwangstoornis
Het doel van de psychologische behandeling is om leren gaan met de dwanggedachten, stoppen met de dwanghandelingen en situaties niet meer vermijden.
Exposure met responspreventie
Van de psychologische behandelingen is exposure met responspreventie vaak de eerste keuze van therapie. Exposure betekent blootstelling aan de situatie waar je bang voor bent. Iemand die bang is voor besmetting raakt bijvoorbeeld de dingen aan die hij of zij vies vindt. Iemand die bang is voor brand of inbraak verlaat bijvoorbeeld het huis zonder controles. Iemand die bang is dat hij of zij een dierbare steekt met een mes, schilt een appel.
Tijdens en na die blootstelling voert hij of zij geen dwanghandelingen uit. In deze voorbeelden betekent dit geen handen wassen, niet teruggaan naar huis om te controleren of alles uit en op slot is, en niet bij de dierbare uit de buurt gaan tijdens het schillen of niet het mes opbergen. Dit heet responspreventie.
Door deze exposure met responspreventie uit te voeren ontdekt iemand dat de ramp waar hij of zij bang voor is niet plaatsvindt. Dit zorgt ervoor dat de angst voor die ramp afneemt. Het wordt dan steeds makkelijker om niet meer te vermijden en geen dwanghandelingen meer uit te voeren. Voor een zo goed mogelijk effect van de behandeling, worden er huiswerkopdrachten meegegeven om ook thuis zoveel mogelijk te oefenen.
Cognitieve therapie
Cognitieve therapie is een behandeling die vaak als tweede stap wordt ingezet. Deze therapie pakt de gedachten aan die de angst en onrust oproepen. Deze gedachten worden opgespoord om ze daarna te onderzoeken en te leren dat deze gedachten meestal niet helpen en niet realistisch zijn. Ook wordt er gewerkt aan realistische, helpende manieren van denken waar iemand niet bang van wordt.
Medicijnen bij een dwangstoornis
De medicijnen die gebruikt worden bij een dwangstoornis zijn antidepressiva. Hoewel ze in eerste instantie ontwikkeld zijn tegen depressies, werken ze vaak ook goed tegen een dwangstoornis. Vaak worden de medicijnen voor een lange tijd gegeven. Als de medicijnen goed werken en iemand een lange periode stabiel is, kan er geprobeerd worden in stappen af te bouwen.
Aanvullende hulpvormen Naast de therapie kan een behandelaar extra oefeningen meegeven. Bijvoorbeeld ontspanningsoefeningen of technieken om te leren relativeren en gevoelens te uiten. Veel mensen ervaren steun van contact met lotgenoten. Op de website van de ADF stichting https://adfstichting.nl/lotgenotencontact/ vind je meer informatie over lotgenotencontact.
Het kan heel vermoeiend en lastig zijn om om te gaan met iemand met een dwangstoornis. Deze tips kunnen misschien helpen.